ECLI:NL:CRVB:2019:951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
17/6556 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AOW-pensioen en verzekerde jaren

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1950, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar aanvraag voor een AOW-pensioen had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellante geen recht had op AOW omdat zij niet in Nederland had gewoond of gewerkt en niet gehuwd was met haar echtgenoot in de periode dat deze verzekerd was voor de AOW. De echtgenoot ontving sinds juli 2010 een AOW-pensioen, maar zijn verzekeringsjaren lagen vóór het huwelijk van appellante en hem.

Appellante had in 2016 een AOW-pensioen aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ook ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde dat appellante geen recht had op AOW, omdat er geen verzekerde jaren waren op basis van huwelijkse tijdvakken. Appellante voerde aan dat zij in een slechte financiële situatie verkeerde, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze omstandigheden niet konden leiden tot toekenning van een AOW-pensioen waar appellante geen recht op had.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de eerdere uitspraak. De verklaring van zes getuigen die de huwelijksdatum van appellante en haar echtgenoot bevestigden, werd niet als doorslaggevend beschouwd. De Raad concludeerde dat appellante geen nieuwe gegevens had overgelegd die de eerdere conclusies konden betwisten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 maart 2019.

Uitspraak

17.6556 AOW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 augustus 2017, 16/7796 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 21 maart 2019
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2019. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren in 1950 en is [in] 1972 getrouwd met [naam] , geboren in 1945. De echtgenoot heeft met ingang juli 2010 een pensioen ingevolge de
Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangen van 12% van het maximale pensioen. De echtgenoot is aangemerkt als verzekerd voor de AOW in de periode van 1 juli 1966 tot en met 12 mei 1972.
1.2.
Op 13 juli 2016 heeft appellante een AOW-pensioen aangevraagd. Bij besluit van 8 augustus 2016 is de aanvraag afgewezen. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 9 november 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat appellante niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt en nog niet met de echtgenoot was gehuwd in de periode waarin de echtgenoot verzekerd was voor de AOW.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellante tegen het besluit van
9 november 2016 ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat appellante geen recht heeft op een pensioen ingevolge de AOW. Appellante is zelf niet verzekerd geweest voor de AOW omdat zij niet in Nederland heeft gewoond of gewerkt. Er is geen sprake van verzekerde jaren op grond van huwelijkse tijdvakken omdat de periode waarin de echtgenoot verzekerd was voor de AOW, vóór de datum van het huwelijk ligt.
3.1.
Appellante heeft gesteld dat zij recht heeft op een AOW-pensioen. Zij heeft aangevoerd dat zij zich in een slechte (financiële) situatie bevindt omdat het inkomen dat zij geniet, niet voldoende is.
3.2.
De Svb heeft het standpunt ingenomen dat appellante geen recht heeft op een
AOW-pensioen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Er is geen aanleiding tot een andere conclusie te komen dan de rechtbank. Er is geen sprake van verzekerde jaren op grond van huwelijkse tijdvakken.
4.2.
De bij de aanvraag overgelegde Franse vertaling van 1 april 2016 van een verklaring van 20 september 2001 maakt dit niet anders. Daarin hebben zes getuigen, die op het moment van de verklaring een leeftijd hadden variërend van 30 tot 60 jaar oud, verklaard dat appellante en [naam] in 1958 zijn getrouwd. Aan deze verklaring komt geen doorslaggevende betekenis toe, omdat niet is komen vast te staan dat de getuigen geen personen zijn in de directe omgeving van appellante of (anderszins) stamgenoten. Voorts is van belang dat van het merendeel van de getuigen, alleen al vanwege hun leeftijd, niet aannemelijk is dat zij zelf wetenschap hadden van de huwelijksvoltrekking. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 3 februari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV7659, waarin is geoordeeld dat aan de verklaring van twaalf getuigen niet de door de betrokkene gewenste betekenis kon worden gehecht.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante geen gegevens overgelegd die tot twijfel aan de juistheid van de conclusie van de rechtbank zouden kunnen leiden.
4.4.
Aan het voorgaande doet niet af dat appellante − naar haar zeggen − zich in een slechte (financiële) situatie bevindt en het inkomen dat zij geniet niet voldoende is. Deze omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat de Svb appellante een AOW-pensioen moet toekennen dat haar niet toekomt op grond van de AOW of het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
4.5.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2019.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) M.A.E. Lageweg
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.
md