1.2.Bij besluit van 18 juni 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 oktober 2018 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag afgewezen. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat zij langdurig een laag inkomen heeft gehad. Appellante heeft vanaf 1 juli 2017 een inkomen ontvangen van € 995,14 per maand en vanaf 1 januari 2018 een inkomen van € 1.001,46 per maand. In beide gevallen bedraagt het inkomen meer dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld (vanaf 1 juli 2017 € 986,52 en vanaf 1 januari 2018 € 992,12). Dat betekent dat de Wajong-uitkering van appellante in die periodes hoger was dan 100% van de bijstandsnorm, dat er geen sprake was van een toegestane marginale overschrijding van € 5,- per maand en dat appellante geen recht heeft op een individuele inkomenstoeslag. Dat het maar een kleine overschrijding is en dat appellante medische beperkingen heeft, maakt dit niet anders. Een individuele inkomenstoeslag wordt niet verleend op grond van persoonlijke omstandigheden, zoals de bedoeling van appellante om het geld van de inkomenstoeslag aan een droogtrommel te besteden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat haar inkomen slechts in geringe mate te hoog is en dat zij door haar vele schulden in een moeilijke situatie verkeert.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de PW kan het college op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
4.1.2.Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de PW stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36. Op grond van het tweede lid van dit artikel hebben de regels, voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
4.1.3.De in 4.1.2 bedoelde verordening is de vanaf 1 januari 2018 geldende Verordening Individuele inkomenstoeslag ISD BOL 2018 (Verordening).
4.1.4.Ingevolge artikel 1 van de Verordening wordt verstaan onder:
a. Inkomen: totaal van inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet en de algemene bijstand;
b. Peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;
c. Referteperiode: periode van 3 jaar voorafgaand aan de peildatum;
4.1.5.In artikel 3, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat een persoon een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de PW heeft, als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
4.1.6.In de toelichting bij artikel 3 van de Verordening staat vermeld dat de vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, niet al te rigide zal mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5,- of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.