ECLI:NL:CRVB:2021:1874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/3161 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van sollicitaties door het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden en de beoordeling van de talentanalyse

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam bij de Veiligheidsregio Hollands Midden, had zich tweemaal kandidaat gesteld voor een sleutelfunctie, maar zijn sollicitaties werden beide keren afgewezen. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur geen vooringenomen standpunt had ingenomen bij de beoordeling van de sollicitaties. Appellant had de mogelijkheid om een klacht in te dienen over de talentanalyse, maar had dit nagelaten. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de capaciteiten van de appellant door het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid geniet, en dat de rechter terughoudend moet zijn in de toetsing van dergelijke beslissingen. De Raad bevestigde dat het dagelijks bestuur de afwijzingen van de sollicitaties in redelijkheid had kunnen maken, en dat de talentanalyse niet doorslaggevend was voor de geschiktheid van de appellant voor de functie. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd.

Uitspraak

20.3161 AW

Datum uitspraak: 29 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
29 juli 2020, 19/237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Frederix-Gianotten en drs. A. van de Watering.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 januari 2011 werkzaam bij de Veiligheidsregio Hollands Midden, tot 1 september 2018 in de functie van [naam functie 1].
1.2.
De algemeen directeur/regionaal commandant van de Veiligheidsregio heeft bij besluit van 23 november 2017 het Organisatieplan Samen Verder vastgesteld. Daarbij is de Regeling werving en selectie Veiligheidsregio Hollands Midden (versie 1.3) van toepassing verklaard. Overeenkomstig dit plan tot wijziging van de organisatie is vervolgens gestart met de werving en selectie van zogenoemde sleutelfuncties. Op 21 januari 2018 heeft appellant gesolliciteerd naar de sleutelfunctie van [naam functie 2]. Naar aanleiding hiervan heeft op 14 maart 2018 een selectiegesprek met appellant plaatsgevonden, gevolgd door een talentanalyse op 19 maart 2018 door bureau Vonk.
1.3.
Bij e-mailbericht van 30 maart 2018 heeft de directeur/regionaal commandant aan appellant medegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor het vervullen van de vacature. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 3 mei 2018 heeft appellant opnieuw gesolliciteerd naar de functie van [naam functie 2]. In dat kader heeft op 15 mei 2018 wederom een selectiegesprek met appellant plaatsgevonden.
1.5.
Bij e-mailbericht van 24 mei 2018 heeft de directeur/regionaal commandant aan appellant medegedeeld dat hij ook dit keer niet in aanmerking komt voor het vervullen van de vacature. Appellant heeft ook hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 4 december 2018 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
1.7.
Met ingang van 1 september 2018 is appellant geplaatst op de functie van Businesscontroller bij de Veiligheidsregio.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat van vooringenomenheid niet is gebleken. Bij de selectiegesprekken is beide keren iemand van de ondernemingsraad aanwezig geweest. Voor zover binnen de organisatie weerstand bestond tegen een benoeming van appellant, kan dat niet worden gezegd van bureau Vonk. Uit de eindconclusie van de selectiecommissie van het gesprek van 14 maart 2018 blijkt dat twijfels bestonden over de adviesrol. In de rapportage van bureau Vonk is ‘verbinden’ als aandachtspunt genoemd. Voorstelbaar is dat in een gesprek de nadruk is gelegd op het ene onderdeel, terwijl in de brief van 13 juli 2018 de nadruk is gelegd op het andere onderdeel. Het dagelijks bestuur heeft de stelling bestreden dat een andere collega is gevraagd om te solliciteren. Appellant heeft zijn stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur de eerste sollicitatie van appellant in redelijkheid kunnen afwijzen. Gelet op de waarde die bij de functie [naam functie 2] wordt gehecht aan de competentie ‘verbinden’, heeft het dagelijks bestuur groot gewicht mogen toekennen aan hetgeen hierover door bureau Vonk is opgemerkt. Bovendien heeft het dagelijks bestuur bij de afwijzing van appellant mogen betrekken dat de selectiecommissie al twijfels had over de geschiktheid van appellant betreffende de adviesrol. Op de gebieden ‘verbinden’ en ‘samenwerken’ wordt meer verwacht van de [naam functie 2] dan in het verleden van het [naam functie 1] werd verwacht. Het dagelijks bestuur heeft daarom geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan appellant zijn prestaties als [naam functie 1]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het dagelijks bestuur ook de tweede sollicitatie van appellant in redelijkheid kunnen afwijzen. In de verschillende evaluatieformulieren van twee leden van de selectiecommissie is te lezen dat appellant geen goed zicht heeft op hoe hij met zijn ontwikkelingspunten moet omgaan.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatieprocedure zoals hier aan de orde is het resultaat van een beoordeling van de capaciteiten van de betrokkene tegen de achtergrond van de functie-eisen. Daarbij heeft het bestuursorgaan beoordelingsvrijheid. Daarom is de toetsing door de rechter terughoudend. Zij is in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 7 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1576.
4.2.
Appellant stelt dat het dagelijks bestuur bij de beoordeling van zijn sollicitatie een vooringenomen standpunt heeft gehanteerd. Dit betoog slaagt niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de voorzitter van de selectiecommissie ten aanzien van hem vooringenomen was. De door appellant zelf opgestelde verklaring van 20 april 2018 is hiervoor onvoldoende. Daar komt bij dat de voorzitter niet als enige onderdeel uitmaakte van de selectiecommissies en beide keren heeft geconcludeerd dat appellant geschikt te maken is. Ook heeft niet de voorzitter van de selectiecommissies, maar de directeur/regionaal commandant besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor het vervullen van de vacature.
4.3.
Ingevolge artikel 22 van de Regeling Werving en Selectie Veiligheidsregio Hollands Midden gelden bij deze regeling de bepalingen van de sollicitatiecode van de Nederlandse Vereniging voor Personeelsmanagement & Organisatieontwikkeling (NVP-sollicitatiecode). In artikel 4.2 van de NVP-sollicitatiecode is het volgende bepaald:
“Een psychologisch onderzoek of assessment kan plaatsvinden door of onder verantwoordelijkheid van een psycholoog met inachtneming van de beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). De psycholoog heeft voorafgaande toestemming nodig van de sollicitant om de resultaten van het onderzoek aan de opdrachtgever te kunnen verstrekken.”
4.4.
Appellant stelt in hoger beroep dat het dagelijks bestuur de talentanalyse bij de beoordeling van zijn eerste sollicitatie buiten beschouwing had moeten laten, vanwege schending van artikel 4.2 van de NVP-sollicitatiecode en het niet voldoen aan de door het NIP gestelde voorwaarden. Ook dit betoog slaagt niet. Niet in geschil tussen partijen is dat de talentanalyse niet door of onder verantwoordelijkheid van een psycholoog is verricht. Dit blijkt echter reeds uit de talentanalyse zelf. Indien appellant het niet eens is met de talentanalyse, had het op zijn weg gelegen om overeenkomstig artikel 6.1 van NVP-sollicitatiecode een klacht bij die organisatie in te dienen dan wel bureau Vonk geen toestemming te verlenen de resultaten van het onderzoek met het dagelijks bestuur te delen. Daar komt bij dat het door het dagelijks bestuur niet in de beoordeling betrekken van de talentanalyse nog niet maakt dat appellant geschikt is voor de functie van [naam functie 2]. Uit de eindconclusie van de selectiecommissie naar aanleiding van het gesprek van 14 maart 2018 blijkt immers dat appellant geschikt te maken is. Opmerking verdient nog dat appellant in de bezwaarfase de talentanalyse juist aanhaalde ter bevestiging van zijn standpunt dat hij geschikt is voor de functie van [naam functie 2].
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het dagelijks bestuur de sollicitaties van appellant in redelijkheid heeft kunnen afwijzen. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M. Buur