ECLI:NL:CRVB:2021:1856

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
19/2282 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring bezwaarschrift Wmo 2015

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het CAK, waarin zijn bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard omdat het te laat was ingediend. De Raad constateert dat de wrakingskamer van de rechtbank kort voor de zitting op 4 april 2019 een beslissing heeft genomen over een wrakingsverzoek van de appellant, waardoor de stelling van de appellant dat de behandelend rechter nog gewraakt was, feitelijke grondslag mist. De Raad oordeelt dat de appellant geen zwaarwegende aanwijzingen heeft aangedragen voor een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter.

De Raad heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van de appellant pas op 26 januari 2018 door het CAK is ontvangen, wat meer dan een week na afloop van de bezwaartermijn is. De Raad oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, aangezien de appellant het risico voor vertraging in de postverwerking voor zijn rekening moet nemen. Het incidenteel hoger beroep van het CAK slaagt, en de Raad vernietigt de aangevallen uitspraak, met uitzondering van de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding. Het beroep van de appellant tegen het besluit van 17 april 2018 wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

19.2282 WMO15, 19/4006 WMO15

Datum uitspraak: 23 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 april 2019, 18/2925 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2021. Appellant is niet verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Remmerswaal en M. Knoester
.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het college van burgemeester en wethouders van [gemeentenaam] heeft aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) twee maatwerkvoorzieningen verstrekt, te weten begeleiding door het [zorgverlener 1] en ondersteuning bij het huishouden door [zorgverlener 2]. Voor deze voorzieningen is appellant per periode van vier weken een bijdrage verschuldigd.
1.2.
CAK heeft bij besluit van 17 november 2017 een bijdrage in rekening gebracht over periode 9 en 10 van 2017.
1.3.
Bij besluit van 17 april 2018 (bestreden besluit) heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 november 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft CAK ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift, gedateerd 29 december 2017, later dan een week na afloop van de bezwaartermijn is ontvangen. Appellant heeft verklaard dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt omdat het een spookrekening betrof maar hij heeft geen feitelijke omstandigheden aangevoerd om aan te nemen dat hij niet in verzuim is geweest.
1.4.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en een verzoek tot wraking ingediend van de rechter die belast is met de behandeling van zijn beroep.
2.1.
Op 3 april 2019 heeft de wrakingskamer van de rechtbank het verzoek tot wraking van de behandelend rechter niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en zelfvoorziend het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de bezwaartermijn liep van 18 november 2017 tot 30 december 2017. Appellant heeft gesteld dat hij zijn bezwaarschrift op 29 december 2017, de laatste dag van de bezwaartermijn, ter post heeft bezorgd. CAK beschikt niet meer over de envelop, met daarop een poststempel van PostNL, waaruit zou volgen op welke dag appellant het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd. Hierdoor wordt appellant nodeloos belemmerd in het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij zijn bezwaarschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Het gaat bij de beoordeling van de vraag of het bezwaarschrift voor het verstrijken van de bezwaartermijn ter post is bezorgd immers om de door PostNL geplaatste datumstempel van de terpostbezorging door appellant, en niet om de datum van bezorging bij CAK. CAK heeft het bezwaar van appellant daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2017 ongegrond te verklaren. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat CAK bij het vaststellen van de bijdrage is afgegaan op de gegevens die de aanbieders en de gemeente [gemeentenaam] hebben aangeleverd. Uit rechtspraak van de Raad volgt dat CAK in het kader van de primaire besluitvorming in beginsel mag afgaan op deze gegevens. De verantwoordelijkheid van CAK is in dit stadium beperkt tot het juist overnemen en verwerken van de gegevens. Dit neemt niet weg dat een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van de gemeente en/of de aanbieders door CAK moet worden geredresseerd. Er is geen grond voor het oordeel dat CAK onjuiste bedragen in rekening heeft gebracht. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces. Zo was de rechter ten tijde van de uitspraak gewraakt en is het wrakingsverzoek onzorgvuldig behandeld. Ook was het niet mogelijk voor appellant om zijn belangen te verdedigen doordat de rechtbank bijna twintig zaken op één zitting had gepland. Niet duidelijk was welke zaken precies op de zitting zouden worden behandeld. Bovendien zijn veel stukken veel te laat toegestuurd. Verder heeft appellant aangevoerd dat de onderbouwing van de factuur onduidelijk is en de facturen van CAK andere bedragen en tarieven bevatten dan het [zorgverlener 1] bij de gemeente [gemeentenaam] in rekening brengt. Ook heeft appellant gesteld dat de rechtbank een dwangsom had moeten toekennen en een schadevergoeding van € 100.000,-.
3.2.
CAK heeft in incidenteel hoger beroep vernietiging van de aangevallen uitspraak bepleit. CAK kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat CAK het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. CAK heeft hiertoe aangevoerd dat uit artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de tijdigheid van de terpostbezorging van het bezwaarschrift pas van belang is als het bezwaarschrift niet later dan één week na het einde van de bezwaartermijn door het bestuursorgaan is ontvangen. Het bezwaarschrift van appellant is veel later door CAK ontvangen. Bovendien blijkt uit de datering van het bezwaarschrift en een verklaring van appellant dat het bezwaarschrift één dag voor het verstrijken van de bezwaar ter post is bezorgd. Appellant heeft er niet voor gekozen om zijn bezwaarschrift aangetekend of per koerier te verzenden. CAK heeft verder opgemerkt dat PostNL alleen een envelop met een postzegel afstempelt. Appellant heeft zijn bezwaarschrift opgestuurd naar het antwoordnummer van CAK, waarvoor geen postzegel is vereist.
3.3.
Appellant heeft een zienswijze op het incidenteel hoger beroep ingediend. Hierin verwijst hij naar zijn eerdere standpunten waarin hij stelt dat CAK een frauduleuze organisatie is. Appellant stelt dat hij het bezwaarschrift na een lange fietstocht langs vele brievenbussen in het vuurwerkseizoen bij een postagentschap ter post heeft bezorgd en dat CAK het standpunt, dat het bezwaarschrift op 26 januari 2018 is ontvangen, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. De postbezorging kan rond de jaarwisseling enige vertraging oplopen, maar vier weken is ongeloofwaardig veel.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met zijn stelling over de wrakingsbeslissing van de behandelend rechter van de rechtbank Gelderland heeft appellant in wezen gesteld dat er geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid en dat hij daardoor geen eerlijk proces heeft gehad als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De Raad constateert dat de wrakingskamer, kort voor de zitting van de rechtbank van 4 april 2019, een beslissing heeft gegeven over het kort daarvoor ingediende verzoek tot wraking van de behandelend rechter. In zoverre mist de stelling van appellant dat het wrakingsverzoek tegen de behandelend rechter nog aanhangig was, feitelijke grondslag. Appellant heeft overigens geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor, objectief bezien, gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de behandelend rechter.
4.2.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen diverse uitspraken van CAK. CAK heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken toegestuurd met vermelding van het kenmerknummer van de rechtbank en verweerschriften ingediend. De griffier van de rechtbank heeft deze stukken aan appellant toegezonden en appellant ruimschoots voor de zitting van 4 april 2019 uitgenodigd. Het betoog van appellant dat onduidelijk was om welke zaken het precies ging en veel stukken te laat waren toegestuurd vindt dan ook geen steun in de feitelijke omstandigheden. Het feit dat de rechtbank op dezelfde zittingsdag diverse zaken van appellant tegen hetzelfde bestuursorgaan ter zitting behandelt is evenmin reden om te spreken van een schending van het recht op een eerlijk proces.
5.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 17 november 2017 door toezending op de voorgeschreven manier bekend is gemaakt. Evenmin is in geschil dat appellant het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn, 2 januari 2018, ter post heeft bezorgd. CAK stelt dat het bezwaarschrift op 26 januari 2018 is ontvangen. In geschil is of het bezwaarschrift binnen een week na het einde van de bezwaartermijn door CAK is ontvangen. De Raad acht het, gelet op de door CAK geplaatste stempelafdruk, aannemelijk dat het bezwaarschrift pas op 26 januari 2018, ruim meer dan een week na afloop van de bezwaartermijn, door CAK is ontvangen. Daarmee is het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. De Raad dient derhalve de vraag te beantwoorden of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Raad is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Appellant heeft kort voor het einde van de bezwaartermijn het bezwaarschrift aangeboden ter post. Het risico voor de gevolgen van een vertraging in de postverwerking dient dan voor zijn rekening te komen (vergelijk de uitspraak van de Raad van 7 april 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AZ3174).
5.3.
Het incidenteel hoger beroep van CAK slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak vernietigen, behalve de afwijzing van het verzoek tot schadevergoeding, en het beroep ongegrond verklaren.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 april 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Buur