ECLI:NL:CRVB:2021:1843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang
In deze zaak heeft appellante op 11 september 2017 een WW-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door het Uwv op 19 oktober 2017 is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan de wekeneis. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd door het Uwv ongegrond verklaard in een besluit van 19 december 2017. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, die in haar uitspraak van 14 oktober 2019 het beroep ongegrond verklaarde, maar het Uwv wel veroordeelde in de proceskosten van appellante en tot betaling van het griffierecht.
Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 8 april 2021 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv zich via een beeldverbinding liet vertegenwoordigen. Na de zitting is het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen over het procesbelang. Beide partijen hebben schriftelijk hun standpunt weergegeven, waarna het onderzoek weer werd gesloten.
De Centrale Raad van Beroep heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of appellante nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het Uwv had in een brief van 6 mei 2021 toegelicht dat appellante geen procesbelang meer had, en de gemachtigde van appellante bevestigde in een brief van 22 juni 2021 dat zij zich kon vinden in de opvattingen van het Uwv. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.