ECLI:NL:CRVB:2021:1843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
28 juli 2021
Zaaknummer
19/4849 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft appellante op 11 september 2017 een WW-uitkering aangevraagd, welke aanvraag door het Uwv op 19 oktober 2017 is afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan de wekeneis. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd door het Uwv ongegrond verklaard in een besluit van 19 december 2017. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, die in haar uitspraak van 14 oktober 2019 het beroep ongegrond verklaarde, maar het Uwv wel veroordeelde in de proceskosten van appellante en tot betaling van het griffierecht.

Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 8 april 2021 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het Uwv zich via een beeldverbinding liet vertegenwoordigen. Na de zitting is het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen over het procesbelang. Beide partijen hebben schriftelijk hun standpunt weergegeven, waarna het onderzoek weer werd gesloten.

De Centrale Raad van Beroep heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of appellante nog procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Het Uwv had in een brief van 6 mei 2021 toegelicht dat appellante geen procesbelang meer had, en de gemachtigde van appellante bevestigde in een brief van 22 juni 2021 dat zij zich kon vinden in de opvattingen van het Uwv. Gezien deze omstandigheden heeft de Raad geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.4849 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 oktober 2019, 18/246 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 juli 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L. Aarts, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aarts. Het Uwv heeft zich middels beeldverbinding laten vertegenwoordigen door I. Smit.
Het onderzoek is heropend na de zitting om partijen in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen over het procesbelang. Partijen hebben schriftelijk hun standpunt weergegeven. Hierna heeft de Raad het onderzoek weer gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft op 11 september 2017 een WW-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 19 oktober 2017 heeft het Uwv deze aanvraag per 7 oktober 2017 afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de zogenoemde wekeneis. Het bezwaar hiertegen heeft het Uwv in zijn besluit van 19 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante en tot betaling van het griffierecht.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264 is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.3.
Het Uwv heeft in zijn brief van 6 mei 2021, met berekeningen, toegelicht dat appellante geen procesbelang meer heeft. De gemachtigde van appellante heeft in zijn brief van 22 juni 2021 laten weten dat appellante zich in de opvattingen en berekeningen van het Uwv kan vinden. Dit betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en A. van Gijzen en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2021.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) R. van Doorn