Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,
Stichting Vechtdal College,gevestigd te Hardenberg.
Procesverloop
Overwegingen
31 juli 2017.
Volgens eiseres behoeft de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AF9315) herijking omdat zich na die uitspraak ontwikkelingen hebben voorgedaan die een andere benadering rechtvaardigen. Het gaat niet meer alleen om gelijke behandeling als bedoeld in Richtlijn 79/7/EEG, maar om de positie van zwangere vrouwen, waarbij eiseres heeft verwezen naar Richtlijn 76/207/EEG, vervangen door Richtlijn 2006/54/EG, Richtlijn 89/391/EEG en Richtlijn 92/85/EEG, alsmede naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 oktober 1998 (Boyle, C-411/96) en het arrest van 18 maart 2004 (Gómez, C-342/01). Volgens eiseres is de uitleg van verweerder van de artikelen 17 en 17a van de WW niet richtlijnconform. Voor zover wel sprake is van richtlijnconforme uitleg dienen deze artikelen buiten toepassing gelaten te worden dan wel onverbindend worden verklaard, omdat zij niet verenigbaar zijn met de richtlijnen.
Uit de arresten Boyle en Gómez vloeit niet voort dat het buiten beschouwing laten van weken waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof is genoten bij de vaststelling van de referteperiode van artikel 17 WW strijdig is met het Europese recht. Artikel 17a WW kan daarom ook in de situatie dat een vrouw zwangerschapsgerelateerd verlof heeft genoten, worden toegepast en hoeft niet buiten toepassing te worden gelaten.
Immers, zowel voor mannen als voor vrouwen wordt zo een periode waarin zij door een buiten hun schuld liggende oorzaak geen arbeid hebben kunnen verrichten, voor de vaststelling van hun recht op uitkering ingevolge de WW buiten beschouwing gelaten”.
Niet betwist wordt dat verweerder artikel 17a, lid 1, onder d, van de WW als zodanig juist heeft toegepast. Door deze toepassing kan niet worden gezegd dat sprake is van een verboden discriminatie naar geslacht, nu in deze situatie vrouwen niet meer eerder dan mannen niet voldoen aan de in artikel 17 van de WW neergelegde wekeneis. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onder 4.4 genoemde oplossing ook in dit geval als voldoende worden aangemerkt. Vergelijking met de positie van vrouwelijke starters/herintreders leidt niet tot een ander oordeel. Het standpunt van verweerder dat de mannelijke starter/herintreder die ziek is evenals een zwangere en bevallen vrouw geen arbeid heeft kunnen verrichten door een buiten zijn schuld liggende oorzaak wordt onderschreven. In de door eiseres genoemde richtlijnen, noch in de arresten Boyle en Gómez heeft de rechtbank - wat er ook zij van de toepassing van deze richtlijnen en arresten op de situatie van eiseres - aanknopingspunten kunnen vinden voor het standpunt dat de artikelen 17 en 17 a van de WW niet richtlijnconform zijn uitgelegd of dat de weken waarin in verband met zwangerschap of bevalling niet is gewerkt moeten worden aangemerkt als weken waarin arbeid is verricht.
De rechtbank is daarom van oordeel dat (de toepassing van) artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW in een situatie van zwangerschap niet leidt tot een ongeoorloofd onderscheid tussen mannen en vrouwen en evenmin in strijd is met het in Europese richtlijnen en rechtspraak neergelegde discriminatieverbod. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, dan ook geen aanleiding om de artikelen 17 en 17a van de WW onverbindend te verklaren dan wel in dit geval buiten toepassing te laten.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.048,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
mr. D.H. Harbers, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op