ECLI:NL:CRVB:2021:1819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
19/5372 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, die op haar achttiende jaar arbeidsmogelijkheden zou hebben. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor de uitkering, omdat zij over voldoende arbeidsvermogen beschikte. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat appellante in hoger beroep niet heeft aangetoond dat zij niet in staat is om ten minste vier uur per dag te werken of een uur aaneengesloten een taak uit te voeren. De arbeidsdeskundige heeft overtuigend aangetoond dat de taken van inpakken en handmatig afwassen voor appellante geschikt zijn en dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt. De stelling van appellante dat het Uwv meer informatie had moeten inwinnen bij haar ouders en begeleiders, werd door de Raad verworpen, omdat de beschikbare verklaringen onvoldoende objectieve medische gegevens bevatten om het standpunt van het Uwv te betwisten. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

19 5372 WAJONG

Datum uitspraak: 21 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2019, 19/2143 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. van der Veen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2021. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] , heeft met een door het Uwv op 20 april 2018
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante te maken heeft met psychische klachten waaronder stressklachten en autisme. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van het GGz Breburg en MEE Brabant Noord. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht waarbij is vastgesteld dat appellante geen basale werknemersvaardigheden heeft maar deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van 6 juli 2018 heeft het Uwv appellante niet in aanmerking gebracht voor een Wajong-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, anders dan de primaire arts, wel
aangenomen dat appellante basale werknemersvaardigheden heeft. Hierdoor heeft het Uwv zijn motivering gewijzigd en geconcludeerd dat appellante arbeidsvermogen heeft. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat voldaan is aan de criteria voor het aannemen van arbeidsvermogen. Appellante wordt in staat geacht om (met begeleiding van een jobcoach) een eenvoudige taak, zoals handmatig afwassen of inpakken, uit te voeren. Aan de verklaringen ter zitting van de begeleidster [naam] heeft de rechtbank niet de door appellante gewenste waarde toegekend. Deze informatie zag merendeels niet op de datum in geding en bovendien is deze begeleidster geen (verzekerings)arts of arbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van arbeidsvermogen. Volgens appellante is het nalatig van het Uwv om de ouders van appellante en de begeleiders niet naar hun ervaringen te vragen. Zij zijn namelijk bij uitstek ervaringsdeskundigen die appellante door en door kennen en weten waartoe appellante wel en niet in staat is. Appellante doet zich bij externe contacten beter voor dan dat ze is.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante beschikt over arbeidsvermogen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat appellante op haar achttiende jaar arbeidsmogelijkheden heeft, gevolgd. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven en daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Ook in hoger beroep heeft appellante niet onderbouwd dat zij niet ten minste vier uur per dag belastbaar is en niet een uur aaneengesloten een taak kan uitvoeren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende toegelicht dat de taken inpakken en handmatig afwassen voor appellante geschikt zijn en dat zij basale werknemersvaardigheden heeft. Dit goed gemotiveerde standpunt heeft appellante onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.5.
De stelling van appellante dat het Uwv gehouden was om bij de ouders en begeleiders van appellante nadere informatie in te winnen, treft geen doel. Het dossier bevat meerdere verklaringen van de moeder van appellante en ter zitting van de rechtbank heeft de coach [naam] een toelichting gegeven. Echter, de aldus gegeven informatie bevat te weinig objectieve (medische) gegevens om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. De rechtbank en het Uwv hebben aan deze verklaringen dan ook terecht geen doorslaggevend belang toegekend.
4.6
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken.
4.7.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) B.V.K. de Louw