ECLI:NL:CRVB:2021:1814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
20/1226 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, een voormalig militair, had verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (mip) op basis van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij zou hebben opgelopen tijdens een arbeidsconflict. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij is blootgesteld aan een levensbedreigende of seksueel gewelddadige situatie, wat een vereiste is voor de diagnose PTSS. De Raad heeft ook geconstateerd dat de appellant in het verleden is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis, type I, maar dat deze aandoening niet is ontstaan door zijn militaire dienst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen sprake was van invaliditeit met dienstverband, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank dan ook bekrachtigd, wat betekent dat de appellant geen recht heeft op het gevraagde pensioen.

Uitspraak

20.1226 MPW

Datum uitspraak: 15 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2020, 19/1075 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Defensie, is in verband met wijziging van taken voortgezet ten name van de staatssecretaris. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Defensie.
Namens appellant heeft mr. J.H. Gerritsen hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.H Gerritsen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J. Engels Linssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als militair werkzaam bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht, voor het laatst in de rang van [rang]. Op 2 december 2013 is appellant uitgevallen wegens ziekte.
1.2.
Appellant heeft verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen (mip). In het kader van dit verzoek is appellant op 2 juli 2015 onderworpen aan een Militair Geneeskundig Onderzoek (MGO). In het MGO-rapport van 2 mei 2017 is mede op basis van het rapport van de door psychiater Eland uitgebrachte psychiatrische expertise van 3 mei 2016 geconcludeerd dat appellant op 2 juli 2015 (blijvend) ongeschikt wordt geacht voor de militaire dienst in verband met een aandoening van psychische aard, namelijk een bipolaire stoornis type I. Voor deze aandoening wordt niet aanvaard dat deze is ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd door uitoefening van militaire dienst in buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden.
1.3.
Bij koninklijk besluit van 23 juni 2017 is aan appellant met ingang van 1 oktober 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Met de uitspraak van de Raad van vandaag in de zaak met het nummer 19/2271, staat dit ontslag in rechte vast.
1.4.
Bij besluit van 13 november 2017 heeft de staatssecretaris op basis van het MGO-rapport van 2 mei 2017 geweigerd aan appellant een mip toe te kennen, omdat geen sprake is van invaliditeit met dienstverband. Wel heeft de staatssecretaris hem een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend, waarbij de hoogte is berekend op basis van arbeidsongeschiktheid zonder dienstverband.
1.5.
Bedrijfsarts A-tjak (bedrijfsarts) heeft bij brief van 9 maart 2018 aangegeven dat het MGO zorgvuldig is verricht en dat er geen grond is voor wijziging van het standpunt van de gestelde diagnose bipolaire stoornis, type I. De door appellant geclaimde diagnose PTSS kan volgens de bedrijfsarts niet worden gesteld omdat er niet wordt voldaan aan het A-criterium en het C-criterium van het PTSS-protocol.
1.6.
Appellant heeft op 14 november 2018 een (ongedateerde) brief van psychiater Van der Velde ingezonden waarin een toelichting is gegeven over hoe hij bij appellant tot de diagnose PTSS is gekomen. Psychiater Eland, werkzaam bij Defensie, heeft bij brief van 17 december 2018 geconcludeerd dat het arbeidsconflict niet aan het A-criterium van de diagnose PTSS voldoet en dat hij op basis van de bekende stukken geen aanleiding ziet om de eerder door hem gestelde diagnose bipolaire stoornis, type I, te herzien.
1.7.
De bedrijfsarts heeft bij brief van 17 december 2018, onder verwijzing naar de reactie van psychiater Eland, geadviseerd dat er geen grond is voor wijziging van het eerder ingenomen standpunt ten aanzien van de diagnose en het dienstverband, zoals vermeld in het MGO-rapport. De bedrijfsarts ziet geen grond te twijfelen dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling als zorgvuldig aangemerkt dient te worden.
1.8.
Bij besluit van 10 januari 2019 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 november 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om appellant een mip toe te kennen, nu er geen sprake is van invaliditeit als gevolg van uitoefening van de militaire dienst als bedoeld in artikel 2, derde tot en met zesde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV). Daarvan is sprake in geval van buitengewone of daarmee vergelijkbare omstandigheden. Een arbeidsconflict valt daar niet onder. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat bij de berekening van de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO/VI. De staatssecretaris heeft zich namelijk mogen baseren op de in opdracht van de staatssecretaris uitgevoerde psychiatrische expertise en het MGO. Er zijn geen aanknopingspunten dat deze onzorgvuldig zijn geweest. Uit dat MGO en de psychiatrische expertise volgt dat bij appellant al langere tijd sprake is van een bipolaire stoornis, type I, die niet in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de appellant opgedragen werkzaamheden.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en gesteld dat hij wel recht heeft op een mip. Daarnaast stelt hij dat arbeidsongeschiktheidspensioen berekend worden op basis van een arbeidsongeschiktheid met dienstverband.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is voornamelijk een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich vinden in de het oordeel van de rechtbank en hoe de rechtbank dat oordeel is gekomen. Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, voegt de Raad daar het volgende aan toe.
4.2.
Appellant stelt dat wel sprake is van een psychische aandoening met dienstverband zodat hij zowel recht heeft op een mip als op een hoger arbeidsongeschiktheidspensioen. Volgens appellant lijdt hij aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij heeft opgelopen bij een arbeidsconflict.
4.3.
Appellant heeft verwezen naar de onder 1.6 genoemde ongedateerde brief van psychiater H. van der Velde die hij in bezwaar heeft ingebracht. In die brief heeft Van der Velde een onderbouwing gegeven waarom in het psychologisch onderzoek van mei-juli 2016 ook tot de diagnose PTSS is gekomen. Volgens die onderbouwing heeft appellant met name het arbeidsconflict als zeer traumatisch ervaren en heeft zich daardoor in zijn bestaanskern bedreigd gevoeld. Deze brief heeft de staatssecretaris voorgelegd aan bedrijfsarts R.V. Atjak, die de brief weer heeft voorgelegd aan psychiater P.F. Eland. Eland heeft in zijn brief van 17 december 2018 de conclusie getrokken dat geen sprake kan zijn van PTSS bij appellant, met name omdat het arbeidsconflict niet aan het in DSM-5 genoemde A-criterium voldoet dat vereist is om tot een diagnose PTSS te komen. Met dat arbeidsconflict heeft namelijk geen blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld plaatsgevonden, aldus Eland. Appellant heeft dit laatste in hoger beroep betwist door een uitgebreide beschrijving te geven van het ontstaan en verloop van het arbeidsconflict. De Raad stelt uit deze beschrijving vast dat het arbeidsconflict appellant sterk heeft aangegrepen, maar kan hier niet uit opmaken dat appellant is blootgesteld aan een levensbedreigende of seksueel gewelddadige situatie. Dat betekent dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met in militaire dienst opgelopen PTSS gediagnostiseerd moet worden.
4.4.
Uit het MPO-rapport volgt voorts dat meerdere artsen appellant in verschillende perioden in ieder geval hebben gediagnostiseerd met een bipolaire stoornis, type I. Verder blijkt uit dat rapport dat die ziekte niet in militaire dienst is opgelopen, maar hoogstens door werkomstandigheden tot openbaring kan zijn gekomen.
4.5.
De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen dienstverband wordt aangenomen voor de psychische ziekte waar appellant aan lijdt. Al omdat geen dienstverband wordt aangenomen, is er geen invaliditeit met dienstverband als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Besluit AO/IV). Dat betekent dat geen recht bestaat op een mip. Verder volgt hieruit dat arbeidsongeschiktheidspensioen berekend moet worden op basis van een arbeidsongeschiktheid zonder dienstverband.
4.6.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Lagas en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel