ECLI:NL:CRVB:2021:1811

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
26 juli 2021
Zaaknummer
20/3781 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vrijstelling van betaling griffierecht in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoekster, woonachtig in Marokko, een verzoek om herziening ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek was gerelateerd aan een eerder hoger beroep dat zij had ingesteld, maar het griffierecht was niet tijdig betaald. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoekster op 19 november 2020 was geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,- en dat zij tot twee keer toe was gewezen op de noodzaak om dit bedrag binnen de gestelde termijnen te betalen. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoekster pas op 1 juni 2021 haar verzoek om vrijstelling van het griffierecht ingediend, wat te laat was. De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat verzoekster niet in verzuim was geweest en dat het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met K.R. van Renswoude als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 juli 2021. Tegen deze uitspraak staat een termijn van zes weken open voor verzet.

Uitspraak

Datum uitspraak: 23 juli 2021
20/3781 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 juli 2020, 19/4020 AOW-V
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] , Marokko (verzoekster)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Verzoekster heeft een verzoek om herziening ingediend.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 19 november 2020 is verzoekster erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 20 december 2020 is verzoekster nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoekster er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoekster niet in verzuim is geweest.
Verzoekster heeft niet voor het einde van de door de griffier gestelde betalingstermijn verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. Eerst op 1 juni 2021 is haar verzoek ontvangen.
Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale) déclare le recours interjeté
non-recevable.
Par conséquent, décidée par D.S. de Vries en présence de K.R. van Renswoude en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public 23 juillet 2021.
Les parties disposent d’un délai de six semaines à compter de la date d’envoi pour introduire un pourvoi en cassation contre cette décision devant la Cour de Cassation des Pays-Bas:
Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, NL 2500 EH ’s-Gravenhage) au titre de la violation ou de la mauvaise application des dispositions concernant la notion de groupe d’assurés.