ECLI:NL:CRVB:2021:1793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
25 juli 2021
Zaaknummer
19/2271 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag wegens blijvende arbeidsongeschiktheid van een beroepsmilitair

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een beroepsmilitair, was ontslagen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat de Kroon voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat er geen sprake was van een onrechtmatig ontslagbesluit. De appellant had zich in hoger beroep gekeerd tegen deze uitspraak, stellende dat het ontslag onterecht was verleend en dat schadevergoeding ten onrechte was geweigerd.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellant was sinds 2 december 2013 arbeidsongeschikt door ziekte en had een rapport van een militair geneeskundig onderzoek (MGO) dat concludeerde dat hij ongeschikt was voor militaire dienst. De Kroon had appellant eervol ontslag verleend op basis van artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De Raad oordeelde dat de Kroon bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat appellant niet in staat was om zijn militaire taken te vervullen.

De Raad heeft ook de re-integratie-inspanningen van de Kroon beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende waren. Appellant had niet onderbouwd waar de Kroon tekort was geschoten in de re-integratie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de Kroon te veroordelen tot schadevergoeding, aangezien er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

19/2271 MAW
Datum uitspraak: 15 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 april 2019, 18/1400 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie (Kroon)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H. Gerritsen hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft namens de Kroon een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. Gerritsen. De Kroon heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N. Koster.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was als beroepsmilitair werkzaam bij het beroepspersoneel van de [onderdeel 2] , voor het laatst in de rang van [rang] . Op 2 december 2013 is appellant uitgevallen wegens ziekte.
1.2.
Op 2 mei 2017 is een rapport van een militair geneeskundig onderzoek (MGO) uitgebracht. In dat rapport is geconcludeerd dat appellant met ingang van 2 juli 2015 wegens een aandoening van psychische aard ongeschikt wordt geacht voor het vervullen van de militaire dienst. Een herstel binnen een periode van zes maanden na ommekomst van de ziekteverzuimperiode is niet te verwachten.
1.3.
In het besluit van 22 december 2015 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellant met ingang van 30 november 2015 een uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) vanwege zijn volledige arbeidsongeschiktheid.
1.4.
Bij koninklijk besluit van 23 juni 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 januari 2018 (bestreden besluit), heeft de Kroon appellant met ingang van 1 oktober 2017 eervol ontslag verleend op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Volgens de Kroon is hierbij de Nota Herzien Reïntegratiebeleid 2007 (Nota) gevolgd. De ontslagbeschermingstermijn van twee jaar is ruimschoots in acht genomen en het Uwv heeft geoordeeld dat Defensie voldoende heeft gedaan aan appellants re-integratie. Verder heeft een geneeskundig onderzoek plaatsgevonden, het MGO, waaruit blijkt dat appellant ongeschikt is voor het vervullen van de militaire dienst, aldus de Kroon.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade afgewezen. Volgens de rechtbank blijkt uit het MGO-rapport dat appellant niet meer in staat is militaire arbeid te verrichten. Verder is niet aannemelijk geworden dat appellants ziekte zijn oorzaak vindt in de uitoefening van de militaire dienst. Daarnaast heeft de Kroon zich voldoende ingespannen om appellant te re-integreren, ook omdat appellant zijn stelling dat de Kroon hierin tekort is geschoten niet heeft onderbouwd. Nu er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de Kroon met toepassing van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen tot het vergoeden van schade.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij stelt dat hem ten onrechte ontslag is verleend en schadevergoeding ten onrechte is geweigerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Het ontslag
4.1.
De vraag die hier beoordeeld moet worden is of de Kroon bevoegd was om appellant ontslag te verlenen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid.
4.2.
Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR kan aan de militair verder uitsluitend ontslag worden verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
4.3.
Verder is in artikel 44 van het AMAR – voor zover hier relevant – bepaald dat een ontslag op deze grond pas wordt verleend, nadat de militair over het ontstaan, de aard en de gevolgen van zijn ziekte is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek.
4.4.
Het geschil tussen appellant en de Kroon komt er in wezen op neer dat ze het niet eens zijn over de diagnose van de ziekte waar appellant aan lijdt. Volgens appellant lijdt hij aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die hij heeft opgelopen bij een arbeidsconflict. Volgens de Kroon is het een bipolaire stoornis, type I, zoals beschreven in het MGO-rapport.
4.5.
Appellant heeft verwezen naar een ongedateerde brief van psychiater H. van der Velde die hij in bezwaar heeft ingebracht. In die brief heeft Van der Velde een onderbouwing gegeven waarom in het psychologisch onderzoek van mei-juli 2016 ook tot de diagnose PTSS is gekomen. Volgens die onderbouwing heeft appellant met name het arbeidsconflict als zeer traumatisch ervaren en heeft zich daardoor in zijn bestaanskern bedreigd gevoeld. Deze brief heeft de Kroon voorgelegd aan bedrijfsarts R.V. Atjak, die de brief weer heeft voorgelegd aan psychiater P.F. Eland, werkzaam bij Defensie. Eland heeft in zijn brief van 17 december 2018 de conclusie getrokken dat geen sprake kan zijn van PTSS bij appellant, met name omdat het arbeidsconflict niet aan het in DSM-5 genoemde A-criterium voldoet dat vereist is om tot een diagnose PTSS te komen. Met dat arbeidsconflict heeft namelijk geen blootstelling aan feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld plaatsgevonden, aldus Eland. Appellant heeft dit laatste in hoger beroep betwist door een uitgebreide beschrijving te geven van het ontstaan en verloop van het arbeidsconflict. De Raad stelt uit deze beschrijving vast dat het arbeidsconflict appellant sterk heeft aangegrepen, maar kan hier niet uit opmaken dat appellant is blootgesteld aan een levensbedreigende of seksueel gewelddadige situatie. Het betoog van appellant geeft daarom geen reden om te twijfelen aan de conclusie van Eland. De stelling dat appellant met in militaire dienst opgelopen PTSS gediagnostiseerd moet worden, slaagt dus niet.
4.6.
Uit het MPO-rapport volgt voorts dat meerdere artsen appellant in verschillende perioden in ieder geval hebben gediagnostiseerd met een bipolaire stoornis, type I. Verder blijkt uit dat rapport dat die ziekte niet in militaire dienst is opgelopen, maar hoogstens door werkomstandigheden tot openbaring kan zijn gekomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant lijdt aan een ziekte waarbij geen dienstverband wordt aangenomen.
4.7.
Verder heeft appellant betoogd dat de Kroon zich onvoldoende heeft ingespannen bij zijn re-integratie. Dit betoog slaagt niet. In de Nota is op pagina 3 opgenomen dat onder reintegratie wordt verstaan: “Het geheel aan maatregelen en activiteiten, gericht op het bevorderen van de inzetbaarheid en belastbaarheid van de arbeidsverzuimende werknemer en gericht op duurzame deelname aan het arbeidsproces, bij voorkeur intern de organisatie en anders extern de organisatie.” Uit het dossier en wat op de zitting is besproken, blijkt dat appellant na zijn ziekmelding voor re-integratie is geplaatst bij het Dienstencentrum Re-integratie (DCR). Hij was eerst binnen Defensie (spoor 1) werkzaam [onderdeel 3] , maar hier ontstonden problemen op het werk. Vervolgens heeft hij buiten defensie gere-integreerd via USG Restart (spoor 2), maar ook daar ontstonden problemen. De re-integratie moest uiteindelijk voortijdig worden gestaakt omdat appellant werd opgenomen met medische klachten. Verder heeft de vertegenwoordiger van de Kroon op de zitting onbetwist verklaard dat ze heeft gepoogd appellant in een burgerfunctie te plaatsen bij [onderdeel 1] in [gemeente] , maar dat er op dat moment geen plaats beschikbaar was. Hieruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Kroon voldoende reintegratieinspanningen heeft verricht, ook omdat appellant niet nader heeft gespecificeerd waar de Kroon tekort is geschoten.
4.8.
Omdat de gronden van appellant niet slagen, is de conclusie dat de Kroon bevoegd was om tot ontslag over te gaan.
Het verzoek om schadevergoeding
4.9.
Op de zitting heeft appellant toegelicht vindt dat de rechtbank het verzoek om schadevergoeding ten onrechte heeft afgewezen.
4.10.
In artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
4.11.
Uit rechtsoverweging 4.8 volgt dat geen sprake is van een onrechtmatig ontslagbesluit. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, bestaat er daarom geen aanleiding om de Kroon te veroordelen tot vergoeding van schade.
Conclusie
4.12.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal dan ook worden bevestigd.
5. Voor een vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Lagas en E.J. Otten als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Stumpel