ECLI:NL:CRVB:2021:1793
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van ontslag wegens blijvende arbeidsongeschiktheid van een beroepsmilitair
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een beroepsmilitair, was ontslagen wegens blijvende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had geoordeeld dat de Kroon voldoende re-integratie-inspanningen had verricht en dat er geen sprake was van een onrechtmatig ontslagbesluit. De appellant had zich in hoger beroep gekeerd tegen deze uitspraak, stellende dat het ontslag onterecht was verleend en dat schadevergoeding ten onrechte was geweigerd.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig bekeken. Appellant was sinds 2 december 2013 arbeidsongeschikt door ziekte en had een rapport van een militair geneeskundig onderzoek (MGO) dat concludeerde dat hij ongeschikt was voor militaire dienst. De Kroon had appellant eervol ontslag verleend op basis van artikel 39 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De Raad oordeelde dat de Kroon bevoegd was om het ontslag te verlenen, omdat appellant niet in staat was om zijn militaire taken te vervullen.
De Raad heeft ook de re-integratie-inspanningen van de Kroon beoordeeld en vastgesteld dat deze voldoende waren. Appellant had niet onderbouwd waar de Kroon tekort was geschoten in de re-integratie. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om de Kroon te veroordelen tot schadevergoeding, aangezien er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.