4.3.Een bijstandverlenende instantie is in zaken als hier aan de orde gerechtigd om zich bij zijn besluitvorming te baseren op concrete adviezen van deskundige instanties als de FBA. Het college mag bij de besluitvorming daarom in beginsel uitgaan van het advies van de FBA, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van dat advies of aan de inhoud daarvan.
4.4.1.Appellant heeft aangevoerd dat het IMK niet neutraal is. De persoon die het IMKrapport heeft opgesteld, (X), had de beschikking over het gehele in 1.5 genoemde FBAadvies, dat aan de afwijzing van de in 1.4 genoemde eerdere aanvraag ten grondslag ligt.
4.4.2.Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het IMK-advies niet neutraal is opgesteld, alleen al nu er geen concrete aanwijzingen zijn dat X beschikte over het gehele FBA-advies dat aan de in 1.5 genoemde besluitvorming ten grondslag is gelegd. Het college heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar toegelicht dat het navraag heeft gedaan bij het IMK en dat het IMK heeft meegedeeld dat X slechts één pagina van het FBA-advies in zijn bezit had, te weten de door appellant bij de aanvraag ingeleverde pagina. Naar aanleiding van het door appellant bij de rechtbank ingestelde beroep heeft het college daarover contact opgenomen met X. In een e-mailbericht van 27 september 2019 heeft X vermeld dat het door haar van het Rbz ontvangen dossier niet het integrale FBA-advies bevatte, maar enkel het door appellant zelf overgelegde schuldenoverzicht en dat X van dit overzicht gebruikt heeft gemaakt. Er bestaat geen aanleiding aan de juistheid van deze verklaring van X te twijfelen.
4.5.1.Appellant heeft aangevoerd dat het IMK-advies onvoldoende is onderbouwd omdat wordt uitgegaan van omzetten, terwijl niet uiteengezet wordt waarom van die cijfers en van een gunningsfactor van 25% ten opzichte van een NVM-makelaar uitgegaan dient te worden. Uit een stuk van de Rabobank RaboResearch van 9 februari 2018 blijkt dat de huizenprijzen in 2018 zullen stijgen waardoor meer omzet wordt gegenereerd. Appellant zal derden inschakelen voor hulp bij online business en social media. Het IMK heeft in het advies alleen het aantal makelaars in [gemeente] en niet in de omliggende gemeenten in aanmerking genomen. Appellant richt zich op een groter gebied dan alleen de gemeente [gemeente] . Appellant kan niet worden vergeleken met een gewone makelaar, omdat hij zich ook richt op de verhuur van duurdere woningen op de expatmarkt. In het verleden bestond eveneens een grote concurrentie en was er ook een verdringingsmarkt. Appellant heeft 25 jaar ervaring in zijn branche. Hij heeft in het verleden goed verdiend, ondanks dat hij ook toen niet was gecertificeerd. Er blijkt niet dat een makelaar die actief is op het dure segment woningen gecertificeerd moet zijn. Dat appellant schulden heeft, maakt niet dat hij niet in aanmerking dient te komen voor bijstand op grond van het Bbz 2004.
4.5.2.Het IMK heeft een analyse verricht van het bedrijf, de branchekenmerken en marktmogelijkheden voor het bedrijf, de ondernemersvaardigheden van appellant beoordeeld en een omzet- en resultaatverwachting berekend. Het IMK heeft een omzet van € 9.000,- in het eerste jaar en omzetten van € 15.000,- en € 18.000,- in de daaropvolgende jaren haalbaar geacht en daarbij een gunningsfactor van 25% ten opzichte van een NVM-makelaar gehanteerd. Het IMK acht een taakstellende omzet van minimaal € 36.500,- om aan alle financiële verplichtingen te kunnen voldoen daarom niet realiseerbaar. Het IMK heeft er onder meer op gewezen dat het ontbreken van een zakelijke vestigingslocatie, met name binnen het segment van dure woningen, als negatief wordt ervaren. Het IMK heeft daarnaast in ogenschouw genomen dat de bedrijfsformule van het bedrijf onvoldoende onderscheidend is ten opzichte van de concurrentie, dat appellant zijn netwerk in de afgelopen jaren niet heeft onderhouden, dat het bijna tien jaar geleden is dat hij in financiële problemen is geraakt, dat het bijna zes jaar geleden is dat het faillissement is uitgesproken en dat het vroegere bedrijf van appellant inmiddels is opgevuld door concurrentie. Het IMK heeft voorts aan zijn advies ten grondslag gelegd dat het bedrijf moet worden opgebouwd in een branche waar het aanbod van huizen krimpt. Vanwege het relatief beperkte aanbod aan huizen treedt een verdringingseffect op, waardoor aanbieders alleen ten koste van elkaar hun marktaandeel kunnen vergroten. De concurrentie maakt standaard gebruik van social media, zoals Facebook, Twitter, Instagram en Pinterest, waarmee appellant onvoldoende ervaring heeft. Het IMK heeft ook in aanmerking genomen dat het ontbreken van een kwaliteitskenmerk de concurrentiepositie van appellant niet ten goede komt, nu potentiële klanten naar verwachting, in het algemeen en met name in het hogere segment, zoeken naar een betrouwbare en deskundige makelaar, omdat forse financiële belangen op het spel staan. Het IMK heeft ten slotte meegewogen dat appellant een actuele schuldenlast van € 94.700,- heeft.
4.5.3.Appellant heeft niet onderbouwd dat de in het IMK-advies beschreven omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat hij zijn netwerk in de afgelopen jaren niet heeft onderhouden, en dat de door het IMK geraamde omzetten, en de voor de raming van de omzetten gehanteerde gunningsfactor, onjuist zijn. Dat het IMK-advies volgens appellant op de in 4.5.1 genoemde onderdelen tekortschiet of lacunes bevat, maakt niet dat het college niet van het IMK-advies heeft mogen uitgaan. Hierbij is van doorslaggevende betekenis dat appellant geen concrete informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat het voor hem mogelijk is via contacten uit zijn oude netwerk of via nieuwe contacten binnen afzienbare tijd voldoende opdrachten voor zijn op te starten bedrijf te verkrijgen. De enkele verwachting dat appellant op basis van zijn in het verleden ontwikkelde netwerk van 2.000 contacten, zijn ruime ervaring en positieve bedrijfsresultaten in het verleden en op basis van zijn voornemen om met name actief te zijn op de expatmarkt een toereikende omzet zal behalen, volstaat hiertoe niet. Louter eigen verwachtingen van appellant over de te behalen omzet en daarmee de levensvatbaarheid van het bedrijf vormen namelijk onvoldoende basis voor het toekennen van algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college bij zijn besluitvorming mocht uitgaan van het IMK-advies.
4.6.1.Appellant heeft verder aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant een deskundig tegenadvies over had moeten leggen waaruit blijkt dat zijn bedrijf wel levensvatbaar is. Het is niet reëel dat appellant een deskundig tegenadvies over had moeten leggen, omdat appellant niet in staat is de kosten van een deskundigenadvies te betalen.
4.6.2.Deze beroepsgrond mist feitelijke grondslag. De rechtbank heeft niet overwogen dat appellant een deskundig tegenadvies over had moeten leggen. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4314, overwogen dat appellant ook zelf concrete, voldoende onderbouwde tegenargumenten tegen het IMK-advies kon inbrengen. Deze overweging is juist. Ook als appellant geen door derden gegeven deskundige bestrijding van de juistheid van het advies levert, maar zelf onderbouwd en gemotiveerd het door het college aan de besluitvorming ten grondslag gelegde advies betwist of aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van dat advies aandraagt, kan de rechter oordelen dat het advies de besluitvorming niet kan dragen. Voorts heeft de rechter de bevoegdheid om zelf een deskundige te benoemen om tot een oordeel te komen. Zoals volgt uit 4.5.3 heeft appellant het IMK-advies niet onderbouwd en gemotiveerd betwist of aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van dat advies aangedragen. Het door appellant gestelde financiële onvermogen om deskundig tegenadvies te kunnen inwinnen kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.