Uitspraak
20.3481 AW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat van het bestuur een griffierecht van € 532,- wordt geheven.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het geschil betreft de terugvordering van een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering) door het bestuur van de Stichting voor Algemeen Bijzonder Basis Onderwijs. Het bestuur had een bedrag van € 29.998,71 teruggevorderd van betrokkene, die in de periode van 4 juni 2017 tot en met 28 februari 2019 teveel aan BW-uitkering had ontvangen. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het terugvorderingsbesluit vernietigd, omdat het bestuur onvoldoende duidelijkheid had gegeven over de wijze waarop het terug te vorderen bedrag was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur niet bevoegd was tot terugvordering over te gaan. De Raad stelde vast dat het bestuur eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit had moeten nemen voordat tot terugvordering kon worden overgegaan. De Raad oordeelde verder dat betrokkene niet redelijkerwijs kon weten dat zij teveel aan BW-uitkering ontving, gezien de complexiteit van de uitkeringsrechten en de systeemfout die bij de uitvoeringsinstantie WWplus was ontstaan. De Raad concludeerde dat het terugvorderingsbesluit geen stand hield en dat betrokkene recht had op restitutie van de reeds betaalde bedragen.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van bestuursorganen naar uitkeringsgerechtigden en de noodzaak van een deugdelijke onderbouwing bij terugvorderingen. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en het griffierecht van € 532,- wordt geheven van het bestuur.