Uitspraak
20.365 AOW
OVERWEGINGEN
.Daarop heeft de Svb bij besluit van 1 april 2019 het ouderdomspensioen van appellant per 1 april 2019 herzien naar een pensioen voor een gehuwde.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-ouderdomspensioen van appellant. Appellant ontving sinds december 2014 een ongehuwdenpensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Na het aangaan van een geregistreerd partnerschap op 13 maart 2019, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het pensioen van appellant per 1 april 2019 herzien naar een pensioen voor een gehuwde, omdat er geen sprake zou zijn van duurzaam gescheiden leven. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden leven, gezien hun gezamenlijke activiteiten en de intentie om samen te wonen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij niet goed was voorgelicht over de gevolgen van het geregistreerd partnerschap voor zijn pensioen en dat de Svb en het Uwv de situatie van hem en zijn partner ongelijk beoordeelden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen bewijs is voor duurzaam gescheiden leven. De Raad concludeerde dat appellant niet kon afleiden dat zijn pensioen ongewijzigd zou blijven na het geregistreerd partnerschap. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalde, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.