ECLI:NL:CRVB:2021:1771

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
21 juli 2021
Zaaknummer
20/828 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

Op 16 juli 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/828 AOW. De zaak betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2019. Verzoeker, die in Marokko woont, had een verzoek om herziening ingediend, maar had het verschuldigde griffierecht van € 131,- niet tijdig betaald. De Raad had verzoeker herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks meerdere herinneringen en een beroep op betalingsonmacht, heeft verzoeker niet voldaan aan de betalingsverplichtingen. De Raad ontving op 5 juli 2021 een retour van de aangetekende brief van 11 maart 2021 met de mededeling 'niet afgehaald'. Een nieuwe verzending op 6 juli 2021 leidde niet tot betaling. De Raad oordeelde dat verzoeker in verzuim was en verklaarde het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door D.S. de Vries, met K.R. van Renswoude als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 juli 2021
20/828 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54, in verbinding met de artikelen 8:119 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2019, 19/989 AOW-V
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft een verzoek om herziening ingediend.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, en artikel 8:119, tweede lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het verzoek om herziening.
Bij brief van 22 april 2020 is verzoeker erop gewezen dat een griffierecht van € 131,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2020 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Bij brief van 11 juni 2020 heeft verzoeker een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 18 november 2020 is de verzoeker gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. Verzoeker is een termijn van vier weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Daarop heeft verzoeker niet gereageerd.
Bij brief van 8 maart 2021 heeft de Raad verzoeker meegedeeld dat verzoeker niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is verzoeker meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de in de herinnering gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om herziening.
Bij aangetekende brief van 11 maart 2021 is de verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is verzoeker erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, verzoeker er rekening mee moet houden dat het verzoek om herziening niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
De aangetekende brief van 11 maart 2021 is op 5 juli 2021 bij het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”. Deze brief is op 6 juli 2021 nogmaals verzonden per gewone post met de mededeling dat met deze nieuwe toezending niet opnieuw een termijn gaat lopen.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. Het verzoek om herziening is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van K.R. van Renswoude als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) K.R. van Renswoude
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale),
statue:
Déclare la requête de révision non recevable.
Par consequent, décidée par D.S. de Vries en présence de K.R. van Renswoude en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 16 juillet 2021.
Les intéressés et les organes d’administration auront le droit à presenter une opposition écrite contre la présente decision, dans les six semaines suivantes à la notification de la copie, à la Centrale Raad van Beroep (Cour d’Appel Centrale), Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.