In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van het AOW-ouderdomspensioen van appellant. Appellant, die in 1995 is gehuwd, ontving sinds november 2003 een ouderdomspensioen op basis van de norm voor gehuwden. Na de verhuizing van zijn echtgenote in 2006 en zijn eigen verhuizing naar Zuid-Afrika in 2017, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het pensioen van appellant herzien naar de norm voor ongehuwden, omdat zij meende dat appellant duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Appellant en zijn echtgenote hebben sinds 2006 ieder hun eigen woning en leiden hun leven als individuen, zonder gezamenlijke activiteiten of financiële verbondenheid. De Raad oordeelt dat er voldoende aannemelijk is dat er sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, die als bestendig is bedoeld. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken over het begrip duurzaam gescheiden leven en concludeert dat appellant ten tijde van de herziening van zijn pensioen duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote.
De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en het besluit van de Svb, en verklaart het beroep van appellant gegrond. Tevens wordt de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.136,-. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van duurzaam gescheiden leven en de gevolgen daarvan voor de AOW-ouderdomspensioen.