ECLI:NL:CRVB:2021:1745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
17 juli 2021
Zaaknummer
20/1601 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag voor kind dat niet tot huishouden behoort en bewijsvoering onderhoudsbijdrage

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag voor de zoon van appellante, [A.], over het vierde kwartaal van 2018. Appellante ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft vastgesteld dat [A.] niet langer tot haar huishouden behoort. Appellante diende aan te tonen dat zij in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het onderhoud van haar zoon, maar is hierin niet geslaagd. De Svb had eerder al besloten dat appellante geen recht had op kinderbijslag voor het vierde kwartaal van 2018, omdat zij niet kon aantonen dat zij de onderhoudsbijdrage van € 422,- had geleverd.

Appellante heeft verschillende bewijsstukken ingediend, waaronder bankafschriften en een betalingsbewijs, maar de Raad oordeelt dat deze niet voldoen aan de eisen voor bewijsvoering. Contante opnames kunnen niet als onderhoudsbijdragen worden aangemerkt, omdat het niet eenvoudig te controleren is of deze bedragen ten goede van het kind zijn gekomen. Het betalingsbewijs van 13 maart 2019 kan ook niet worden meegenomen, omdat het betrekking heeft op een andere periode.

Appellante heeft verder aangevoerd dat de Svb onduidelijk is geweest over de voorwaarden voor de onderhoudsbijdrage, maar de Raad oordeelt dat hier geen sprake van is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet aan de onderhoudsvoorwaarde heeft voldaan. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

20.1601 AKW

Datum uitspraak: 9 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
12 maart 2020, 19/2828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2021. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft appellante de Raad bericht dat het haar niet was gelukt om via beeldbellen aan de zitting deel te nemen. De Raad heeft daarom de zaak heropend.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 28 mei 2021. Appellante is via beeldbellen verschenen. De Svb heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. P. Stahl-de Bruin.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor haar zoon [A.] (geboren op [geboortedag] 2003) kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ontvangen. In november 2018 is de Svb, na een melding van de leerplichtambtenaar, erachter gekomen dat [A.] niet langer tot het huishouden van appellante behoort. Appellante heeft daarop gemeld dat [A.] vanaf 1 september 2018 in Servië woont en daar naar school gaat.
1.2.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft de Svb appellante medegedeeld dat zij voor [A.] over het vierde kwartaal van 2018 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat zij niet in belangrijke mate heeft bijgedragen in zijn onderhoud.
1.3.
Bij beslissing van 1 mei 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 6 februari 2019 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wel heeft voldaan aan de onderhoudsvoorwaarde voor het vierde kwartaal van 2018. Zij heeft alle bewijzen van onderhoud aan de Svb toegestuurd. Verder heeft zij aangevoerd dat de Svb onduidelijk is geweest over de voorwaarden waaraan de onderhoudsbijdrage moeten voldoen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of appellante over het vierde kwartaal van 2018 recht heeft op kinderbijslag voor [A.].
4.2.
Uit artikel 7, eerste lid, van de AKW volgt dat een verzekerde recht heeft op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat tot zijn huishouden behoort of door hem wordt onderhouden.
4.3.
[A.] behoorde over het vierde kwartaal van 2018 niet tot het huishouden van appellante. Appellante kan daarom voor haar zoon alleen aanspraak maken op kinderbijslag als zij aannemelijk kan maken dat zij hem in belangrijke mate, dat wil zeggen over het vierde kwartaal van 2018 voor € 422,-, heeft onderhouden. Volgens vaste rechtspraak moet appellante op een voor de Svb eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat zij deze onderhoudsbijdrage heeft geleverd.
4.4.
Appellante is daarin niet geslaagd. Uit door appellante ingezonden vliegtickets blijkt dat zij van 23 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 in Servië is geweest. Verder blijkt daaruit dat appellante op 21 november 2018 naar Servië is gevlogen. De datum van de terugreis is onbekend. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellante hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door middel van de fictieve onderhoudsbijdrage van € 10,- per dag aan de onderhoudsbijdrage van artikel 7, eerste lid, van het Besluit uitvoering kinderbijslag heeft voldaan.
4.5.
Appellante heeft verder bankafschriften ingezonden waaruit blijkt dat sprake is geweest van een opname van contant geld in Rotterdam op 8 oktober 2018 ten bedrage van € 100,- en op 21 december 2018 ten bedrage van € 5.000,-. Appellante heeft gesteld dit geld contant aan haar moeder te hebben gegeven, die [A.] verzorgt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen contante bankopnames niet als onderhoudsbijdragen in aanmerking worden genomen, nu niet eenvoudig is te controleren of deze bedragen ten goede van het kind zijn gekomen (ECLI:NL:CRVB:2020:1316).
4.6.
Als laatste heeft appellante een betalingsbewijs ingezonden van 13 maart 2019 van € 900,-. Daarop is onder andere vermeld dat het bedrag is bedoeld voor het onderhoud in het vierde kwartaal van 2018. Uit vaste rechtspraak volgt dat betalingen die in een bepaald kwartaal zijn verricht worden geacht te zijn gedaan ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in dat betreffende kwartaal (ECLI:NL:CRVB:2019:1821). Dit betekent dat het betalingsbewijs van 13 maart 2019 niet in aanmerking kan worden genomen als onderhoudsbijdrage voor het vierde kwartaal van 2018. De Svb heeft op grond van dit betalingsbewijs appellante kinderbijslag toegekend voor [A.] over het eerste kwartaal van 2019.
4.7.
In hoger beroep heeft appellante geen andere betaalbewijzen overgelegd. Dit betekent dat de Svb appellante terecht kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2018 heeft geweigerd.
4.8.
Appellante heeft tot slot gesteld dat de Svb onduidelijk is geweest over de manier waarop zij aan haar onderhoudsbijdrage kon voldoen en dat zij wisselend hierover is geïnformeerd door medewerkers van de Svb. Voor zover deze stelling moet worden opgevat als een beroep op het vertrouwensbeginsel, slaagt dit niet. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Daar is in dit geval geen sprake van. De rechtbank heeft in dit verband terecht erop gewezen dat appellante bij brief van 19 december 2018 is geïnformeerd over de manier waarop zij het onderhoud kan aantonen. Voorts merkt de Raad nog op dat uit de gedingstukken blijkt dat [A.] reeds in de schooljaren 2009/2010, 2010/2011 en 2017/2018 vrijstelling van de leerplicht heeft gekregen om in het buitenland naar school te gaan. Niet gebleken is dat appellante dit heeft gemeld aan de Svb. Had zij dit wel gedaan dan had de Svb haar tijdig kunnen voorlichten over de onderhoudseis.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2021.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) M. Buur