ECLI:NL:CRVB:2020:1316
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering kinderbijslag op basis van onvoldoende bewijs van onderhoudsbijdrage
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van kinderbijslag aan appellante voor haar zoon over de periode van het vierde kwartaal van 2016 tot en met het derde kwartaal van 2017. Appellante ontving tot en met het derde kwartaal van 2016 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor haar zoon, die onder voogdij stond en in een woon- en leefgemeenschap verbleef. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) startte in november 2016 een onderzoek naar het recht op kinderbijslag, waarbij appellante werd gevraagd naar haar financiële bijdrage aan het onderhoud van haar zoon. Appellante gaf aan maandelijks € 200,- aan onderhoud uit te geven, maar de Svb concludeerde dat zij niet in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van haar zoon, wat leidde tot de weigering van de kinderbijslag.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van de Svb ongegrond, omdat appellante haar standpunt niet had onderbouwd. In hoger beroep voerde appellante aan dat de bewijslast bij de Svb ligt, maar de Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd van haar onderhoudsbijdrage. De Raad bevestigde dat de contante bankopnames van appellante niet als bewijs konden dienen, omdat niet kon worden aangetoond dat deze bedragen daadwerkelijk ten goede waren gekomen aan haar zoon. De Raad concludeerde dat appellante niet had aangetoond dat zij in belangrijke mate had bijgedragen aan het onderhoud van haar zoon, en bevestigde de weigering van de kinderbijslag over de betreffende periode.