ECLI:NL:CRVB:2019:1821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van kinderbijslag en onderhoudseisen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan appellant voor het derde kwartaal van 2016. Appellant ontving kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn drie kinderen die bij zijn echtgenote in Marokko wonen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had appellant medegedeeld dat hij geen recht had op kinderbijslag voor het derde kwartaal van 2016, omdat hij niet had voldaan aan de onderhoudsbijdrage van € 416,- per kind per kwartaal. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard, omdat hij niet kon aantonen dat hij de vereiste onderhoudsbijdrage had betaald.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij jaarlijks elk kwartaal één bedrag voor het onderhoud van zijn kinderen overmaakt, en dat de betalingen die hij op 24 mei 2016 en 1 november 2016 heeft gedaan, bedoeld waren als onderhoudsbijdrage voor het derde kwartaal van 2016. De Raad oordeelde echter dat er geen vast systeem van betalingen was waaruit kon worden afgeleid dat deze betalingen voor het derde kwartaal bestemd waren.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had voldaan aan de onderhoudseis, aangezien hij geen bewijsstukken van betalingen voor het derde kwartaal had overgelegd. De Raad benadrukte dat voor de toetsing aan de onderhoudseis in beginsel uitgangspunt dient te zijn hetgeen in het betrokken kwartaal voor onderhoud is betaald. De uitspraak concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.