ECLI:NL:CRVB:2021:1743

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
17 juli 2021
Zaaknummer
19/3760 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-zorg na beoordeling medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. Appellante had een aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) ingediend, die door het CIZ was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen van CIZ, waarin werd geconcludeerd dat appellante niet in aanmerking kwam voor Wlz-zorg. Appellante stelde dat de medische adviezen onjuist waren en dat haar geheugenproblemen en depressieve stoornis niet adequaat waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende onderbouwde medische gegevens had aangeleverd om de conclusies van CIZ te weerleggen. De Raad bevestigde dat de medische informatie van de huisarts en Livio door de medisch adviseurs van CIZ was betrokken en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de adviezen. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om Wlz-zorg terecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19.3760 WLZ

Datum uitspraak: 14 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 juli 2019, 18/1734 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift en een aanvullend stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Namens appellante is verschenen mr. T.M.J. Oosterhuis, advocaat en kantoorgenoot van mr. Kaya. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C.J.G. van Maris-Kindt en L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is bekend met onder meer diabetes mellitus, decompensatio cordis, artrose en cataract. Ook is sprake van geheugenproblemen. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is haar ondersteuning bij de dagelijkse verzorging, de inname van medicatie, de toediening van insuline en het eten en drinken verstrekt.
1.2.
Appellante heeft op 6 november 2017 zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd. Medisch adviseur C. Soetevent-de Gier van CIZ heeft daarover op 19 december 2017 advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat informatie, ingewonnen bij de huisarts, leert dat onderzoek gaande is naar de geheugenklachten van appellante. De medisch adviseur meldt verder dat mogelijk ook sprake is van een depressie. Er zijn beperkingen op het gebied van de mobiliteit en de inspanningstolerantie, maar deze leiden niet tot de noodzaak voor zorg in de nabijheid. Het advies van de medisch adviseur is om het onderzoek naar de geheugenklachten en de mogelijke depressie af te wachten en de situatie daarna opnieuw te beoordelen.
1.3.
Onder verwijzing naar het medisch advies van 19 december 2017 heeft CIZ de aanvraag bij besluit van 20 december 2017 afgewezen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
In bezwaar heeft appellante een Verslag Neuropsychologisch Onderzoek van juli 2018 van psycholoog S. Kaplan van Livio ingezonden. Naar aanleiding hiervan heeft medisch adviseur van CIZ P. Pel op 7 augustus 2018 een aanvullend advies uitgebracht. Zij concludeert dat met de recent ontvangen medische informatie van Livio niet kan worden gekomen tot het vaststellen van de grondslag psychogeriatrie. Bij appellante is sprake van een depressie die eerst moet worden behandeld, zoals ook door Livio wordt geadviseerd.
1.5.
In het besluit van 7 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar ongegrond verklaard. CIZ heeft zich onder verwijzing naar de adviezen van zijn adviseurs op het standpunt gesteld dat de grondslag somatiek kan worden gesteld. De somatische aandoeningen van appellante vragen om verzorging en ondersteuning, maar maken niet dat zij is aangewezen op 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Appellante mag in staat worden geacht om op relevante momenten hulp in te roepen. Voor de fysieke problemen behoeft zij geen voortdurende begeleiding, verpleging of overname van zorg. Ook zijn er geen medisch geobjectiveerde zware regieproblemen waarvoor voortdurend begeleiding of overname van taken nodig is. Appellante is verder niet aangewezen op permanent toezicht. De beperkingen op het gebied van zelfzorg en zelfredzaamheid kunnen worden gecompenseerd met zorg op grond van de Zorgverzekeringswet en ondersteuning op grond van de Wmo 2015.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet ter discussie staat dat appellante zorg nodig heeft. In de aan CIZ uitgebrachte medische adviezen is inzichtelijk en navolgbaar gemotiveerd waarom geen noodzaak bestaat voor Wlz-zorg. De conclusie dat appellante in staat wordt geacht om op relevante momenten hulp in te roepen, heeft appellante niet weerlegd met medische informatie die nog niet door de medisch adviseurs van CIZ in de adviezen is betrokken. De enkele stelling dat zij hiertoe niet in staat is en de verwijzing naar de combinatie van medische en psychische klachten van appellante, zijn daarvoor onvoldoende. Ook de verwijzing naar de brief van de huisarts van 7 december 2017 leidt niet tot een ander oordeel, omdat de hierin genoemde toename van de geheugenproblemen van appellante niet medisch is geobjectiveerd. CIZ heeft de aanvraag van appellante voor Wlz-zorg terecht afgewezen.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat uit de informatie van Livio en de brief van de huisarts van 7 december 2017 blijkt dat zij geheugenproblemen heeft. De klachten zijn chronisch van aard en de huisarts verwacht dat geheugenproblemen alleen maar zullen toenemen. De aanvraag had daarom moeten worden toegewezen. Verder heeft appellante gewezen op de complexe combinatie van haar psychische en lichamelijke klachten waardoor zij beperkt en belemmerd is in haar functioneren. Appellante is niet in staat om te alarmeren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Wat appellante heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van wat in beroep is aangevoerd.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en maakt deze tot de zijne. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.3.
De medische informatie van de huisarts en Livio waarop appellante een beroep heeft gedaan, is door de medisch adviseurs van CIZ in de adviezen betrokken en beoordeeld. Voor zover appellante zich op het standpunt stelt dat daaruit onjuiste conclusies zijn getrokken, had het op haar weg gelegen om onderbouwd met objectiveerbare medische gegevens of een contra-expertise aannemelijk te maken dat de aan CIZ uitgebrachte medische adviezen onjuist of onvolledig zijn. Dit geldt ook voor het standpunt van appellante dat behandeling van haar depressieve stoornis geen zin heeft. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, is er ook in hoger beroep geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de aan CIZ uitgebrachte medische adviezen, aan de motivering daarvan en aan de conclusies die daaruit getrokken zijn. CIZ heeft de afwijzing van de aanvraag om Wlz-zorg op deze adviezen mogen baseren.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Benek als voorzitter en J.C. Boeree en R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
(getekend) H. Benek
(getekend) B.H.B. Verheul