ECLI:NL:CRVB:2021:1679

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
11 juli 2021
Zaaknummer
19/3576 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Speciaal

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode met betrekking tot een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015. Appellante had een maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Speciaal in natura ontvangen, maar het college van burgemeester en wethouders van Delft weigerde deze in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van appellante aangegeven dat er belang is bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vanwege een mogelijke toekomstige aanvraag om een pgb. De Raad heeft echter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag, gezien de reeds verstreken periode en de afwezigheid van nieuwe aanvragen of meldingen door appellante. Bovendien is er sprake van gewijzigde omstandigheden, zoals echtscheidingsperikelen en een uitwonende zoon die weer bij appellante woont.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

19.3576 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2019, 18/6414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delft (college)
Datum uitspraak: 23 juni 2021
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter, D.S. de Vries en N.R. Docter als leden
Griffier: R. van Doorn
Ter zitting is namens appellante mr. J.M. Eerkes, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Verstegen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 20 maart 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 september 2018 (bestreden besluit), heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 voor de periode van 20 maart 2018 tot en met 19 maart 2019 een maatwerkvoorziening Begeleiding Individueel Speciaal klasse 1 in natura verstrekt. Het college heeft geweigerd deze maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken. Verder heeft het college bepaald dat appellante niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening Begeleiding Groep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.
5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
6. Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante ter zitting meegedeeld dat appellante belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep vanwege een mogelijk toekomstige aanvraag om een pgb. Niet aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kan zijn voor een toekomstige aanvraag. Daartoe wordt overwogen dat na de periode die nu in geding is meerdere afwijzende besluiten zijn genomen waartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend en dat zij daarna geen nieuwe melding of aanvraag heeft gedaan. Ter zitting is bovendien gebleken dat sprake is van een gewijzigde situatie omdat sprake is van echtscheidingsperikelen en een uitwonende zoon weer inwonend is geworden. Ten slotte heeft het college ter zitting meegedeeld dat bij een nieuwe aanvraag een nieuwe beoordeling zal worden verricht op basis van de dan aan de orde zijnde feiten en omstandigheden.
7. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellante nog procesbelang heeft.
Gelet hierop wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) R. van Doorn (getekend) L.M. Tobé