Uitspraak
20 119 WAJONG
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1997. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege incontinentieproblemen en depressieve klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellante niet over arbeidsvermogen beschikte, maar in de toekomst mogelijk wel. Appellante heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 september 2016, waarin haar aanvraag werd afgewezen.
In het hoger beroep heeft appellante haar standpunten herhaald en verzocht om benoeming van een deskundige. De Centrale Raad heeft het oordeel van de rechtbank gevolgd dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellante medisch gezien in staat is om ten minste vier uur per dag te werken, mits de werkzaamheden passend zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en in staat is om een taak uit te voeren binnen een arbeidsorganisatie.
De Centrale Raad heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen. De vraag naar de duurzaamheid van het arbeidsvermogen is onbeantwoord gelaten, omdat dit niet relevant was voor de beslissing. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.