ECLI:NL:CRVB:2021:163
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van de Griend
- J.T.H. Zimmerman
- S.B. Smit-Colenbrander
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van WW- en ZW-uitkering wegens ontbreken privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving tussen 2012 en 2015 uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW), welke uitkeringen waren gebaseerd op een vermeend dienstverband met [BV]. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter vastgesteld dat appellant niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking met [BV] heeft gewerkt, waardoor hij niet als werknemer verzekerd was voor de WW en ZW. Dit leidde tot de intrekking van de uitkeringen en de terugvordering van eerder betaalde bedragen.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat de wettelijke bepalingen hem de mogelijkheid boden om zonder gezagsverhouding te werken, verworpen. De Raad benadrukte dat voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking de aanwezigheid van een gezagsverhouding, een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid en een verplichting tot het betalen van loon noodzakelijk zijn. Appellant kon niet aantonen dat aan deze voorwaarden was voldaan.
Daarnaast heeft de Raad de bezwaren van appellant tegen de verklaringen van getuigen A en B verworpen, ondanks dat deze niet ondertekend waren. De Raad oordeelde dat de verklaringen, ondersteund door andere getuigen, voldoende bewijs boden voor de conclusie dat appellant niet als werknemer kon worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.