ECLI:NL:CRVB:2021:1626
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van studiefinanciering op basis van woonsituatie en bewijsvoering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, werd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als thuiswonende studerende aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 8.302,-. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de minister voldoende bewijs had geleverd voor deze herziening, gebaseerd op een rapport van controleurs die de woonsituatie van de appellant onderzochten.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de minister voldoende feitelijke grondslag had voor de herziening. De Raad wees op het ontbreken van persoonlijke spullen van de appellant op het adres waar hij zou wonen, wat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen ondermijnde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de appellant onvoldoende tegenbewijs had geleverd tegen de bevindingen van de controleurs. De Raad benadrukte dat het niet noodzakelijk is dat de studerende aanwezig is tijdens een huisbezoek voor een zorgvuldig onderzoek.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan zijn verklaringen en bewijsstukken. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten in grote lijnen herhalingen waren van eerdere stellingen en dat de rechtbank deze adequaat had gewogen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.