ECLI:NL:CRVB:2021:1612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
18/4184 WAZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de toekenning van een ZEZ-uitkering en de toepassing van de hardheidsclausule in het Inkomensbesluit WAZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin het beroep tegen het bestreden besluit II van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante had een ZEZ-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk was afgewezen. Na een aantal besluiten, waaronder een bestreden besluit II, werd haar een ZEZ-uitkering toegekend ter hoogte van € 2,92 bruto per dag. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv ten onrechte het nieuwe beleid, dat voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Raad, niet in acht heeft genomen. Dit beleid houdt in dat de hardheidsclausule in artikel 10, vierde lid, van het Inkomensbesluit WAZ ruimer wordt geïnterpreteerd, waardoor de referteperiode kan worden verlegd naar maximaal twaalf maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het ZEZ-recht. Hierdoor kan ook een deel van de winst over het boekjaar waarin het recht op uitkering ontstaat, in aanmerking worden genomen. De Raad vernietigt het bestreden besluit II en draagt het Uwv op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op basis van de dan bekende inkomensgegevens. Tevens wordt het Uwv opgedragen om het griffierecht van € 126,- aan appellante te vergoeden.

Uitspraak

18.4184 WAZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juni 2018, 17/6438 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 2 juni 2021
Zitting hebben: M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en M. Wolfrat en A. Venekamp als leden
Griffier: M.E. van Donk
Appellante is verschenen via videobellen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond is verklaard;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit II;
  • draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen binnen 8 weken, op basis van de inkomensgegevens die dan bekend zijn;
  • bepaalt dat beroep tegen het door het Uwv te nemen besluit slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Appellante woonde tot 1 april 2017 in Zweden. Tot 31 januari 2017 was appellante fulltime werkzaam in loondienst en voor een klein deel als zelfstandige. Vanaf 1 februari 2017 was appellante alleen nog werkzaam als zelfstandige. Appellante woont sinds 1 april 2017 in Nederland
.Op 30 juni 2017 heeft appellante bij het Uwv een aanvraag gedaan op grond van de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen (ZEZ-uitkering). Op [datum] 2017 is appellante bevallen.
1.2.
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft het Uwv de aanvraag van appellante voor een ZEZuitkering afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 30 oktober 2017 (bestreden besluit I) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2017 ongegrond verklaard.
1.4.
Hangende beroep heeft het Uwv bij besluit van 26 maart 2018 (bestreden besluit II) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2017 alsnog gegrond verklaard en is aan haar met ingang van 1 oktober 2017 een ZEZ-uitkering toegekend ter hoogte van € 2,92 bruto per dag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard onder toekenning van proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, overwogen dat de vaststelling van de hoogte van de ZEZ-uitkering is vastgelegd in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en het Inkomensbesluit WAZ. De wettelijke bepalingen zijn van dwingendrechtelijke aard en daarvan kan in beginsel niet worden afgeweken. Het staat de rechtbank niet vrij om formele wetgeving te toetsen op haar grondwettigheid, dan wel haar innerlijke waarde of billijkheid. Een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 10 van het Inkomensbesluit WAZ kan appellante niet baten. Ook het beroep op het VNVerdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (VNVrouwenverdrag) en hetgeen de Raad daarover heeft overwogen in de uitspraak van 27 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2461) slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet, omdat appellante wel aanspraak heeft kunnen maken op een zwangerschaps- en bevallingsuitkering.
3. In hoger beroep heeft appellante – kort gezegd – aangevoerd dat de hoogte van haar ZEZuitkering, zijnde € 2,92 per dag, in strijd is met artikel 11, tweede lid, aanhef en onder b, van het VNVrouwenverdrag en artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 11, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
4. Ter zitting heeft het Uwv erkend dat het nieuwe beleid dat zij hanteren naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 27 juli 2017 en dat met terugwerkende kracht werkt, ten aanzien van bestreden besluit II – zoals het er ligt – ten onrechte niet in acht is genomen. Dit beleid (werkwijze) houdt in dat er een ruimere uitleg wordt gegeven aan de hardheidsclausule in artikel 10, vierde lid, van het Inkomensbesluit WAZ. De referteperiode kan voortaan met toepassing van deze bepaling worden verlegd naar uiterlijk de twaalf maanden voorafgaande aan de ingangsdatum van het ZEZ-recht. Aldus kan ook een (deel) van de winst over het boekjaar waarin het recht op uitkering ontstaat in aanmerking worden genomen. Dat betekent dat aan het bestreden besluit II een motiveringsgebrek kleeft en het besluit wordt vernietigd. Het Uwv zal een nieuw besluit moeten nemen en het recht op basis van nog te ontvangen inkomensgegevens opnieuw moeten gaan berekenen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) M.E. van Donk (getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum