ECLI:NL:CRVB:2021:1594

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
20/1186 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het procesbelang in hoger beroep inzake maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het procesbelang van appellante in hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaak met nummer 20/1186 WMO15. Appellante, die bekend is met een verstandelijke beperking en chronische stemmingsklachten, had eerder maatwerkvoorzieningen ontvangen op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank had het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein ongegrond verklaard, waarbij het college de bezwaren van appellante tegen eerdere besluiten over de maatwerkvoorzieningen had afgewezen.

De Raad heeft vastgesteld dat het geschil betrekking heeft op een reeds verstreken periode en dat er geen inhoudelijk oordeel meer van belang kan zijn voor toekomstige maatwerkvoorzieningen. Appellante had aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zij recht had op meer uren ondersteuning. Echter, de Raad concludeert dat er geen procesbelang meer is, omdat de gezondheidssituatie van appellante inmiddels is verslechterd en zij een nieuwe aanvraag heeft ingediend. De Raad oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat appellante geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat er geen veroordeling in de proceskosten plaatsvindt, aangezien het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.

Uitspraak

20.1186 WMO15

Datum uitspraak: 23 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
14 februari 2020, 19/4808 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en het college hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Rhodes. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M. van der Wielen en T. Verhake.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1967, is bekend met een verstandelijke beperking en chronische stemmingsklachten. In 2017 en 2018 heeft het college aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen verstrekt, te weten 19 uur per week ondersteuning zelfredzaamheid en 2 uur per week hulp in het huishouden, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
1.2.
Bij besluit van 17 april 2019 heeft het college aan appellante een maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid 1 verstrekt, voor 17 uur per week voor de periode van
1 januari 2019 tot 1 mei 2019, in de vorm van een pgb.
1.3.
Bij besluit van 18 april 2019 heeft het college aan appellante voor de periode van 1 mei 2019 tot 30 oktober 2019 een maatwerkvoorziening ondersteuning zelfredzaamheid, niveau 1, verstrekt voor 6 uur per week, in de vorm van een pgb
.
1.4.
Bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 17 en 18 april 2019 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit het medisch advies van Ausems en Kerkvliet van 13 januari 2019 duidelijk blijkt hoe de medisch adviseur het onderzoek heeft gedaan en op basis waarvan de medisch adviseur tot zijn conclusies is gekomen. Appellante heeft zelf geen (medische) informatie overgelegd op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat zij meer (medische) beperkingen heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op basis van dit medisch advies, de huisbezoeken en de gemaakte plannen tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellante op grond van de Wmo 2015 voor 6 uur per week zorg en ondersteuning in aanmerking komt.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat aan haar meer uren ondersteuning hadden moeten worden toegekend.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Allereerst moet ambtshalve de vraag worden beantwoord of appellante voldoende procesbelang heeft. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.2.
Het geschil betreft de beoordeling van een reeds verstreken periode. Niet gebleken is dat een inhoudelijk oordeel over de in geschil zijnde maatwerkvoorziening nog van belang kan zijn voor een verstrekking van een maatwerkvoorziening in de toekomst. Daartoe wordt overwogen dat ter zitting kenbaar is gemaakt dat de gezondheidssituatie van appellante is verslechterd en zij inmiddels een nieuwe aanvraag om een maatwerkvoorziening heeft ingediend. Het college zal, zoals ter zitting verklaard, een geheel nieuwe beoordeling verrichten met inachtneming van de op dat moment geldende regelgeving. Verder is niet gebleken dat een betalingsverplichting voor appellante is ontstaan vanwege aan haar geleverde ondersteuning. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat appellante enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak.
4.3.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries als voorzitter en H. Benek en D. Hardonk-Prins als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) M.E. van Donk