ECLI:NL:CRVB:2021:1579

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
19/3093 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie van appellant in het kader van de Ziektewet en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met fysieke en psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant op 23 april 2018 in staat was om bepaalde geselecteerde functies te vervullen. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, geschikt was voor de geselecteerde functies en dat er geen reden was om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

19 3093 ZW

Datum uitspraak: 1 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
5 juni 2019, 18/5409 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.F.M van den Ekart, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 20 mei 2021. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn dochter [naam dochter appellant] en bijgestaan door mr. Van den Ekart. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als slager. Op 24 november 2014 heeft hij zich ziek gemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 26 oktober 2015 de ZW-uitkering van appellant per 24 december 2015 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als slager, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2016 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 20 januari 2017 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen dit besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 24 december 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 6 februari 2017 ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. In verband met deze ziekmelding heeft hij op 19 april 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 6 februari 2017 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van chauffeur heftruck, machinaal metaalbewerker en medewerker tuinbouw. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2018 de ZW-uitkering van appellant per 6 februari 2017 beëindigd. Bij besluit van 24 april 2018 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat de ZW-uitkering pas met ingang van 23 april 2018 wordt beëindigd, omdat de uitkering tot 23 april 2018 is betaald en het appellant niet duidelijk kan zijn geweest dat hij al voor deze datum arbeidsgeschikt werd beschouwd. Het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 20 april 2018 en 24 april 2018 heeft het Uwv bij besluit van 14 september 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant op 23 april 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is er van uitgegaan dat appellant een depressieve stoornis heeft, maar heeft toegelicht dat uit het ondersteuningsplan blijkt dat appellant ondanks zijn psychische beperkingen bepaalde activiteiten kan ontplooien, zoals het overnemen van lichte huishoudelijke taken van zijn echtgenote. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat appellant psychisch kwetsbaar is en dus verminderd belastbaar is voor stressfactoren op psychisch gebied. Hieruit blijkt dat rekening is gehouden met zijn psychische klachten. Over de stelling van appellant dat hij vanwege de voorschreven medicijnen geen machines kan bedienen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat doorgaans gewenning optreedt als medicatie met een sedatieve bijwerking wordt geslikt, maar dat werken op risicovolle plaatsen toch niet geïndiceerd is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies zowel psychisch als fysiek zeer weinig belastend zijn en ook niet plaatsvinden op risicovolle plaatsen. De in beroep ingebrachte informatie van stichting Sarya was ook in bezwaar al overgelegd en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiermee ook rekening gehouden. Appellant heeft in beroep verder niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op 23 april 2018. De rechtbank heeft ook overigens geen aanknopingspunten gevonden om die conclusie te trekken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellant terecht per 23 april 2018 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van de eerder in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat zij een juist beeld hebben gehad van zijn medische situatie per 23 april 2018. Appellant heeft aangevoerd dat hij ernstige psychische klachten heeft waarvoor hij vanaf februari 2017 drie tot vier keer per week werd behandeld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een brief van 20 november 2019 van Stichting Sarya ingebracht.
Daarnaast heeft appellant gesteld dat zijn medicatiegebruik van invloed is op zijn rijvaardigheid, het vermogen om machines te bedienen en het gebruik van scherpe gereedschappen. Ook daarom acht appellant zich op 23 april 2018 ongeschikt voor het werk in de geselecteerde functies. Appellant heeft er op gewezen dat hij na een nieuwe ziekmelding per 18 december 2018 weer voor de ZW is geaccepteerd. Appellant heeft de Raad ten slotte verzocht om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is de beoordeling van de medische situatie van appellant op 23 april 2018 (datum in geding) en de geschiktheid voor (tenminste één van) de per 24 december 2015 geselecteerde EZWb-functies.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegde belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd appellant op 23 april 2018 in staat wordt geacht om (tenminste één van) de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de aangevallen uitspraak worden onderschreven.
4.4.
Hieraan wordt het volgende toegevoegd. Ter zitting is namens appellant bevestigd dat zijn fysieke situatie op de datum in geding ongewijzigd is ten opzichte van de EZWb. Aanknopingspunten voor de door appellant gestelde toename van psychische beperkingen op de datum in geding is ook met de in hoger beroep ingebrachte medische informatie niet gegeven. Uit de informatie van 20 november 2019 van Stichting Sarya blijken geen medische feiten en omstandigheden over de datum in geding die bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet al bekend waren. Gelet op het verhandelde ter zitting is het Uwv er terecht van uit gegaan dat op de datum in geding sprake van een laag frequente behandeling door Sarya (één keer in de drie tot vier weken). Wat betreft het beloop van de behandeling is in die informatie vermeld dat appellant geen verdere begeleiding wil en de behandeling daarom wordt afgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was voorts bekend met het medicatiegebruik van appellant en heeft in verband hiermee aangenomen dat werken op risicovolle plaatsen voor appellant niet geïndiceerd is. Aanknopingspunten voor meer beperkingen als gevolg van het medicatiegebruik zijn er niet. Met de toelichting dat het werk in de geselecteerde functies niet wordt verricht op risicovolle plaatsen, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom deze functies op de datum in geding nog steeds geschikt voor appellant waren. Het gegeven ten slotte dat appellant na een nieuwe ziekmelding per 18 december 2018 weer voor de ZW is geaccepteerd is niet relevant voor de beoordeling per 23 april 2018.
4.5.
Er is geen aanleiding om een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen, omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dit betekent dat er geen grond is voor toekenning van de gevraagde schadevergoeding.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) B.V.K. de Louw