ECLI:NL:CRVB:2021:1578

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
19/2141 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning militair invaliditeitspensioen wegens psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een militair invaliditeitspensioen aanvroeg vanwege psychische klachten die hij zou hebben opgelopen tijdens zijn militaire dienst. De appellant, die van 3 september 1984 tot 1 december 2003 in dienst was, had zijn verzoek om toekenning van het pensioen ingediend op 22 november 2016. De staatssecretaris van Defensie had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hem geen causaal verband was tussen de militaire dienst en de psychische aandoening van de appellant. De staatssecretaris baseerde zijn besluit op rapporten van verzekeringsartsen, waaronder dat van verzekeringsarts Koop, die concludeerde dat de appellant leed aan een bipolaire stoornis en geen posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) kon vaststellen.

De rechtbank Den Haag had het beroep van de appellant tegen het besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het onderzoek van verzekeringsarts Goedhart zorgvuldig was. De Raad wees erop dat de rapporten waar de appellant naar verwees, niet relevant waren voor de peildatum van 22 november 2016, omdat deze rapporten betrekking hadden op eerdere periodes. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat de appellant op de peildatum niet leed aan een psychische aandoening die verband hield met zijn dienstverband. Het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen werd afgewezen, en het hoger beroep werd verworpen.

Uitspraak

19.2141 MPW

Datum uitspraak: 1 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 april 2019, 18/2301 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. van der Linden, advocaat. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.R.C. Adang.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als militair in dienst geweest van 3 september 1984 tot 1 december 2003. Hij is met [naam bataljon] naar [plaatsnaam] ( [land 1] ) uitgezonden geweest. Daarna is hij in het kader van de [naam missie] -missie uitgezonden geweest naar [land 2] .
1.2.
Op 22 november 2016 heeft appellant verzocht om toekenning van een militair invaliditeitspensioen vanwege psychische klachten, opgelopen tijdens de uitoefening van de militaire dienst.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2017 heeft de staatssecretaris dit verzoek afgewezen omdat er geen verband is tussen de uitoefening van de militaire dienst en de psychische aandoening van appellant. Hiertoe heeft de staatssecretaris gewezen op het rapport van verzekeringsarts Koop van 2 november 2017, waarin zij heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een bipolaire stoornis (zonder medicamenteuze stemmingsstabilisatoren) in combinatie met dwangmatige, rigide persoonlijkheidstrekken.
1.4.
Bij besluit van 20 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 3 november 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hierbij heeft de staatssecretaris verwezen naar het commentaar van verzekeringsarts Goedhard van 16 februari 2018 op het bezwaarschrift. Volgens Goedhard is de psychische impact van de uitzending naar [land 1] volgens diverse psychiaters waar appellant mee te maken heeft gehad niet zodanig geweest dat eerder een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) kon worden vastgesteld. Ook nu heeft het Sinaïcentrum bij appellant geen PTSS kunnen vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat verzekeringsarts Goedhart over voldoende medische informatie beschikte om tot een zorgvuldige beoordeling te komen. Verder heeft het door appellant ingebrachte rapport van dr. D. Alun Jones van 19 december 2003 geen betrekking op de peildatum. Of appellant vanwege een spierkwetsuur niet naar [land 2] uitgezonden had moeten worden is volgens de rechtbank in deze procedure niet van belang, omdat er geen verband is tussen de spierkwetsuur en de psychische klachten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De staatssecretaris heeft zijn conclusie mogen baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van verzekeringsarts Goedhart zorgvuldig is geweest. Anders dan appellant ter zitting naar voren heeft gebracht, is het onderzoek niet alleen gebaseerd op medische gegevens uit het verleden. Verzekeringsarts Koop heeft immers in de aanvraagfase appellant op 6 juni 2017 in persoon onderzocht en zij heeft een intakeverslag van het Sinaïcentrum van 11 april 2016 en informatie van de behandelend psycholoog van appellant, Reedijk, van 24 april 2017 kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Goedhart heeft in bezwaar zijn beoordeling mede gebaseerd op deze door verzekeringsarts Koop verkregen informatie.
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep gewezen op de rapporten van dr. D. Alun Jones, psychiater, van 19 december 2003 en van Prof. Dr. H.J.C. van Marle, psychiater van 16 april 2002 waarin wordt geconcludeerd dat bij appellant sprake is van PTSS, en op een rapport van kolonel-arts F.A.M. Samuels, gedateerd 28 augustus 2002 waarin is aangekruist dat het dienstverband in overwegende mate aannemelijk is te achten. Hiermee is volgens appellant het oorzakelijk verband aangetoond tussen de uitoefening van de militaire dienst en de aandoening van psychische aard.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat deze rapporten niet zien op de psychische situatie van appellant op de peildatum 22 november 2016, maar op een periode in een veel verder verleden, terwijl het rapport van Samuels bovendien een voorlopige inschatting was, zonder medisch onderzoek.
4.3.
De Raad ziet dan ook geen aanleiding voor twijfel aan de conclusie dat niet gebleken is dat appellant op de peildatum leed aan een (psychische) aandoening met dienstverband. Het ter zitting gedane verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2021.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.E. van Donk