ECLI:NL:CRVB:2021:1565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening WIA-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering met boete wegens schending inlichtingenplicht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WIA-uitkering van appellant. Appellant ontving sinds 15 november 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 100%. Het Uwv ontdekte echter dat appellant in de periode van 1 juli 2017 tot en met 31 december 2017 inkomsten uit arbeid had genoten, welke hij niet had gemeld. Dit leidde tot een herziening van zijn WIA-uitkering en een terugvordering van € 1.816,35 aan onverschuldigd betaalde uitkering, alsook een boete van € 40,- wegens schending van de inlichtingenplicht.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij zijn inlichtingenplicht niet had geschonden en dat hij nooit loon had ontvangen van de werkgevers. Hij stelde dat hij slechts onkostenvergoedingen had ontvangen en dat zijn vermogen onder bewind was gesteld. Het Uwv handhaafde echter zijn standpunt dat appellant de inlichtingenplicht had geschonden, en de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gehandeld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de gegevens van het Uwv onjuist waren. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om af te zien van de terugvordering of de boete. De uitspraak benadrukt het belang van het melden van inkomsten en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenplicht in het kader van sociale zekerheidswetgeving.