ECLI:NL:CRVB:2021:1562
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 26 april 2013 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten, had eerder al een WIA-aanvraag gedaan die was afgewezen omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) werd opgesteld, weigerde het Uwv opnieuw een WIA-uitkering, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat er sprake was van moeilijk objectiveerbare lichamelijke klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante, en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd genomen door rechter S. Wijna, met A.L.K. Dagmar als griffier.