ECLI:NL:CRVB:2018:3400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
16/6856 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen, werd bevestigd. Appellante, die sinds 26 april 2013 niet meer kan werken als koerier vanwege psychische en lichamelijke klachten, had in eerste instantie geen recht op een uitkering vastgesteld door het Uwv, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv had dit besluit genomen na zorgvuldig medisch onderzoek, waarbij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2015 als basis diende.

Appellante heeft in beroep aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te vervullen. Ondanks het indienen van aanvullende medische informatie van haar behandelaars, waaronder neurologen en psychiater, heeft het Uwv geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing te herzien. De rechtbank heeft het medisch onderzoek als zorgvuldig beoordeeld en geen reden gezien om te twijfelen aan de medische beoordeling door de artsen van het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeert dat het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de voor de schatting gebruikte functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6856 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2016, 15/6287 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2018. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Akkas. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als koerier, is op 26 april 2013 uitgevallen voor deze werkzaamheden ten gevolge van psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Bij besluit van 30 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van
24 april 2015 (datum in geding) geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat appellante minder dan 35 % arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 maart 2015, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in de voor appellante vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
12 maart 2015, die verband houden met haar lichamelijke en psychische klachten.
2.1.
Appellante heeft in beroep naar voren gebracht dat haar lichamelijke en psychische beperkingen zijn onderschat en dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te verrichten. Zij heeft ter onderbouwing van dit standpunt informatie van haar behandelaars ingebracht, waaronder informatie van neurologen, radiologen, haar huisarts en psychiater. Deze informatie heeft het Uwv geen aanleiding gegeven om op medische gronden een andere beslissing te nemen. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingebracht, waarin een nadere motivering is gegeven over de passendheid van de geselecteerde functies op de belastingaspecten
4.15
en 4.14 ten aanzien van tillen.
2.2.
De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft verder geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de artsen van het Uwv. Zij heeft bij haar oordeel betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 8 december 2015 en 10 maart 2016 overtuigend heeft gemotiveerd waarom de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie van haar behandelaars geen aanleiding geeft de voor appellante vastgestelde FML aan te scherpen. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep eerst in beroep bij rapport van 3 mei 2016, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, toereikend heeft toegelicht dat de belasting van de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellante valt. De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd, omdat niet gebleken is dat appellante daardoor is benadeeld. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, onder toekenning van proceskosten en griffierecht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat de artsen van het Uwv haar lichamelijke en psychische beperkingen te licht hebben ingeschat en dat zij de voor haar geselecteerde functies niet kan vervullen. Over de psychische klachten heeft zij naar voren gebracht dat psychiater Balraadjsing een depressieve stoornis heeft vastgesteld en dat zij op grond hiervan meer beperkt is. Verder heeft appellante dagelijks pijnklachten en is bij haar een beenlengteverschil ten nadele van rechts geconstateerd, dat haar klachten kan verklaren. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar een brief van orthopedisch chirurg D.J.F. Moojen van 7 maart 2017 en een brief van orthopeed N. Kort van 4 juni 2018.
3.2.
Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. Er is een zorgvuldig onderzoek verricht door de artsen van het Uwv. Uit de rapporten van deze artsen blijkt dat aandacht is besteed aan alle klachten van appellante en dat de beschikbare informatie van de behandelend sector bij de oordeelsvorming is betrokken. De verzekeringsarts heeft psychisch onderzoek verricht en gericht lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellante niet juist zijn weergegeven in de FML van 12 maart 2015. Op lichamelijk vlak is er sprake van aspecifieke en niet verklaarde verlammingsverschijnselen van de rechterarm en het rechterbeen, aanwijzingen voor mononeuropathie van de nervus ulnaris, voetklachten bij een geringe standafwijking en hielspoor en obesitas. Appellante is gelet op de bevindingen bij onderzoek door de verzekeringsarts en de informatie van de behandelend sector licht beperkt geacht voor kracht zetten met de rechterhand en langdurig lopen en staan. Over de psychische klachten hebben de artsen van het Uwv overwogen dat de behandelend psychiater van appellante weliswaar spreekt van een depressieve stoornis, naast de reeds bekende
PTSS-klachten, maar dat door appellante op het spreekuur van de verzekeringsarts en ter hoorzitting dezelfde klachten als voorheen naar voren zijn gebracht, zoals slaapstoornissen, stemmingswisselingen, angstgevoelens en angorafobie. Voor een duidelijke toename van intensiteit van de symptomen zijn geen aanknopingspunten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen vinden in het standpunt van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep bij rapporten van 8 december 2015 en
10 maart 2016 gemotiveerd toegelicht waarom de in beroep ingebrachte medische stukken van de behandelaars van appellante geen aanleiding geven het ingenomen standpunt te wijzigen. In geen van de door de neuroloog of radioloog verrichte onderzoeken naar de fysieke klachten zijn afwijkingen aangetoond, waardoor argumenten ontbreken om de beperkingen van appellante aan te vullen.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 27 augustus 2017 gemotiveerd toegelicht dat deze informatie geen invloed heeft op de voor appellante vastgestelde belastbaarheid op de datum in geding. De pijnklachten passen bij overbelasting bij obesitas en er is geen verdenking voor significante intra-articulaire afwijkingen. De informatie van de huisarts bevestigt dit beeld. Er zijn geen aanknopingspunten om de naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Uit de brief van orthopeed Kort komt naar voren dat deze arts appellante heeft toegelicht dat in een situatie van een beenlengteverschil tot twee centimeter geen actie ondernomen behoeft te worden en dat hij appellante over het beenlengteverschil heeft gerustgesteld.
4.3.
Voorts wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 12 maart 2015, het Uwv voldoende overtuigend heeft gemotiveerd dat de belasting in de voor de schatting gebruikte functies in overeenstemming is met de belastbaarheid van appellante.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) W.M. Swinkels

MD