ECLI:NL:CRVB:2021:154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 18 januari 2016 ziek meldde met klachten als gevolg van Bellse parese, had een uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 17 februari 2017. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na een herbeoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van het Uwv voldoende gemotiveerd waren. Appellante stelde in hoger beroep dat het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat haar klachten onvoldoende waren onderkend. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de klachten van appellante adequaat had beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.