1.4.Appellante heeft onder meer de volgende stukken overgelegd:
- De gevraagde bankafschriften. Daaruit komt naar voren dat in de bankafschriftenperiode regelmatig kasstortingen hebben plaatsgevonden, variërend van € 10,- tot € 1.400,- tot een totaalbedrag van € 6.460,-.
- Een proces-verbaal van aangifte bij de politie van 23 maart 2018 (p-v van aangifte). In de aangifte staat onder meer het volgende. X, haar ex-echtgenoot, was eigenaar van een avondwinkel, waar hij dag en nacht mee bezig was. Appellante vermoedde dat X zich bezighield met illegale/criminele dingen. Op 17 oktober 2016 belde Y, een achterneef van X, die ook werkte in de avondwinkel van X. Hij vertelde haar dat hij op 16 oktober 2016 samen met X in de avondwinkel was. Er kwam toen een onbekende man de winkel binnen. X ging met hem naar buiten en kwam niet terug. De volgende dag heeft appellante bij de politie aangifte van vermissing van X gedaan. Die avond heeft X haar huilend gebeld en gezegd dat zij niet de politie mocht inlichten. Een paar dagen later is X naar Marokko gegaan. Appellante dacht al dat X schulden had wegens handel in drugs en daarom ontvoerd was geweest. In januari 2017 kwam Z, de broer van X, naar Nederland. Z vertelde dat X in oktober 2016 naar Frankrijk was ontvoerd door Franse Algerijnen of Algerijnse Fransen omdat X geld schuldig was aan de Algerijnen. X had namelijk drugs gekocht van de Algerijnen, maar daar nooit voor betaald. Z vertelde ook dat hij wist dat er al meerdere keren mensen in de avondwinkel van X waren geweest die geld van X kwamen eisen, waaronder de Algerijnen. Deze Algerijnen hadden ook gezegd dat als zij X niet te pakken zouden krijgen, zij wel wisten waar zijn gezin woonde. Appellante voelde zich daardoor erg bedreigd en was vooral bang dat haar kinderen iets zou worden aangedaan. Appellante heeft daarom tegen Z gezegd dat hij haar spaargeld aan de Algerijnen moest geven. Zij heeft tegen Z gezegd dat zij in totaal € 37.000,- had, waarvan € 13.000,- op haar eigen rekening en € 24.000,- op de bankrekeningen van haar kinderen. Appellante heeft dit geld, € 37.000,-, bij de ABN AMRO opgenomen en aan Z gegeven. Z zou dat aan de Algerijnen geven. Appellante wilde een uitkering aan gaan vragen, maar de instanties willen eerst van haar weten wat er met haar spaargeld is gebeurd. Vandaar dat appellante nu aangifte doet.
- Een verklaring van A, haar broer, van 23 maart 2018 waarin staat dat A een bedrag van € 3.000,- heeft uitgeleend aan appellante.
- Een verklaring van B, de echtgenote van haar broer, van 23 maart 2018 waarin staat dat B een bedrag van € 2.000,- heeft uitgeleend aan appellante.
- Een schriftelijke verklaring van appellante van 22 maart 2018 waarin zij het volgende verklaart over de wijze waarop zij in de periode voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien. Appellante kreeg huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget tot een bedrag van € 900,- per maand en ook nog kinderbijslag, maar dit was niet voldoende om in haar levensonderhoud te voorzien. Daarom heeft haar familie steeds met kleine bedragen moeten bijspringen. Haar broer heeft haar schuld bij [wooncorporatie] van € 5.000,- voorgeschoten. Appellante heeft haar auto cash verkocht voor € 6.000,-. Sinds oktober 2016 is zij voortdurend aan het schuiven met geld om geen grote schulden te krijgen. Omdat zij geen geld heeft om boodschappen te doen, eten zij en haar kinderen vaak bij haar moeder, die bij appellante in de straat woont.