ECLI:NL:CRVB:2021:1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
19/3570 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en heropening WAO-uitkering na verhuizing naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn WAO-uitkering wilde heropenen na verhuizing naar Frankrijk. De appellant, die in Nederland als magazijnmedewerker had gewerkt, had zich in 1998 ziek gemeld en ontving vanaf 1999 een WAO-uitkering. Na een schorsing van de uitkering in 2004 en een definitieve beëindiging in 2006, verzocht hij in 2015 om heropening van de uitkering. Het Uwv weigerde dit, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was vastgesteld. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% had vastgesteld. De Raad benadrukte dat de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in Nederland gebaseerd is op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, en dat de conclusies van de arts van het ‘Centre des Liaisons Européennes et Internationales de Sécurité Sociale’ niet doorslaggevend zijn. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen aanwijzingen waren dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor de appellant.

De Raad concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor heropening van de WAO-uitkering, omdat hij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld in de Nederlandse wetgeving. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 3570 WAO

Datum uitspraak: 24 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2019, 18/6811 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Appellant is via telefoonverbinding verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen via videoverbinding door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in Nederland gewerkt als magazijnmedewerker. Hij heeft zich op 16 maart 1998 vanuit de situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met rug- en beenklachten. Hij heeft vanaf 29 maart 1999 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Omdat appellant geen gehoor gaf aan een oproep voor een medisch onderzoek, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid niet kon worden vastgesteld, heeft het Uwv de betaling van de uitkering met ingang van 1 mei 2004 geschorst. Appellant is gebleken in 2001 te zijn vertrokken naar [plaatsnaam]. Op 1 januari 2006 werd het exportverbod voor uitkeringen naar [plaatsnaam] definitief en heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant beëindigd.
1.2.
Appellant is op 19 oktober 2015 vanuit [plaatsnaam] naar Frankrijk verhuisd en heeft het Uwv verzocht om een WAO-uitkering. Hij is op 30 januari 2018 in Frankrijk onderzocht door dr. Richon van het ‘Centre des Liaisons Européennes et Internationales de Sécurité Sociale’ (CLEISS). Een verzekeringsarts van het Uwv heeft vervolgens op basis van de informatie in het dossier, een door appellant ingevulde vragenlijst en het rapport van 30 januari 2018 van de arts van CLEISS, vastgesteld welke beperkingen appellant heeft voor het verrichten van arbeid. De arbeidsbeperkingen en de functionele mogelijkheden van appellant heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 26 april 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voorbeeldfuncties geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. De arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 6 juli 2018 geconcludeerd dat appellant ten opzichte van zijn oude werk bij PTT Post een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 3,95%. Bij het besluit van 9 juli 2018 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant per 19 oktober 2015 te heropenen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 oktober 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 5 oktober 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het feit dat de arts van CLEISS heeft vastgesteld dat appellant 50% arbeidsongeschikt is, niet maakt dat het oordeel van de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig of onjuist is. Voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in Frankrijk gelden andere criteria en een andere systematiek dan in Nederland. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid volgens de Nederlands regelgeving wordt gebaseerd op het onderzoek van de Nederlandse verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen wat iemand in zijn oude werk verdiende en wat hij nu zou kunnen verdienen in ander passend werk. Volgens de rechtbank ligt aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. Appellant is in Frankrijk door een arts lichamelijk onderzocht en de Nederlandse verzekeringsartsen hebben de objectieve onderzoeksbevindingen van dit onderzoek bij hun beoordeling betrokken, evenals de door appellant ingediende medische informatie. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep telefonisch gesproken met appellant. In relatie tot de klachten van appellant hebben de verzekeringsartsen verschillende beperkingen vastgesteld in de FML of begrijpelijk toegelicht waarom voor bepaalde klachten geen beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft na bestudering van de medische informatie geen aanwijzingen gevonden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten vaststellen op de FML. Daarom heeft het Uwv het bestreden besluit op de rapportages van de verzekeringsartsen mogen baseren. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen heeft de arbeidsdeskundige onderbouwd waarom de geselecteerde functies geschikt zijn. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in beroep nader toegelicht waarom de functie administratie ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) geschikt is. Het Uwv heeft dan ook terecht geoordeeld dat appellant naar een mate van 3,95% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WAO-uitkering. Met de gestelde omstandigheid dat appellant weinig inkomen heeft, kan de rechtbank op grond van de wet geen rekening houden. Omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, heeft de rechtbank aanleiding gezien om te bepalen dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij te ziek is om arbeid te kunnen verrichten. Hij is 62 jaar, slikt veel medicatie en wordt behandeld voor zijn klachten, onder meer door een psychiater. Appellant heeft daarbij aangevoerd dat uit de door hem ingediend medische informatie blijkt dat hij ten minste 50% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in hoger beroep verschillende medische stukken overgelegd van zijn behandelaars in Frankrijk, waaronder een medische verklaring van ongeschiktheid van zijn huisarts in Frankrijk van 23 juli 2019 en verklaringen over zijn psychische klachten van dr. P. Jagaraj van 28 augustus 2019 en 7 mei 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De WAO-uitkering is destijds op grond van artikel 43b van de WAO ingetrokken. Met ingang van de datum dat appellant in Frankrijk is gaan wonen, 19 oktober 2015, heeft het Uwv beoordeeld of er op grond van artikel 47a, eerste lid, onder b van de WAO, met inachtneming van de bepalingen van de wet, aanspraak bestaat op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Voorwaarde is dat appellant op die dag arbeidsongeschikt is.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht op 19 oktober 2015 de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op minder dan 15% en geweigerd heeft om de WAOuitkering te heropenen.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend aan de conclusie van de arts van CLEISS, dat op medische gronden het verlies aan werkcapaciteit bij appellant meer dan 50% bedraagt. Het is vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van 19 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8675) dat voor de werknemersverzekeringen, zoals de WAO, onder arbeidsongeschiktheid wordt verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies ten opzichte van het maatmaninkomen. Op grond van de WAO en het Schattingsbesluit werknemersverzekeringen wordt de beoordeling van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. Het is de uitsluitende taak van de verzekeringsarts van het Uwv om de beperkingen van verzekerden in kaart te brengen en vast te leggen in een FML. Alleen als uit verzekeringsgeneeskundig onderzoek blijkt dat betrokkene geen benutbare mogelijkheden heeft, kan (tijdelijk) van het arbeidskundig onderzoek worden afgezien of als de verzekeringsarts vaststelt dat betrokkene niet ongeschikt is tot het verrichten van de laatstelijk uitgeoefende arbeid, kan een arbeidskundig onderzoek achterwege blijven. Daarvan is in het geval van appellant volgens de verzekeringsartsen geen sprake, waarbij zij zich hebben gebaseerd op onder meer de medische gegevens in het rapport van 30 januari 2018 van de arts van CLEISS. Het Uwv heeft dan ook terecht een arbeidskundig onderzoek verricht en het inkomensverlies ten opzichte van het werk dat appellant verrichte bij de PTT, het maatmanwerk, berekend.
4.4.
Ook overigens wordt het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, onder 2 weergegeven, onderschreven. Dat wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische stukken ingediend waardoor twijfel ontstaat aan de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en aan de juistheid van de belastbaarheid zoals die door de verzekeringsarts is weergegeven in de FML. Het betreft veelal al eerder toegezonden stukken en voor zover het nieuwe stukken betreft hebben deze betrekking op een datum van na de datum in geding. Appellant heeft geen stukken ingediend op grond waarvan twijfel is ontstaan over de diagnose van de verzekeringsartsen dat er sprake is van een depressie in remissie. Uit de verklaring van dr. Jagaraj van 7 mei 2021 volgt dat appellant hem heeft geconsulteerd in verband met een stemmingsstoornis. Het beeld van de verzekeringsartsen dat er op de datum in geding geen sprake is van een ernstige psychiatrische ziekte wordt hiermee bevestigd. Er zijn door de verzekeringsarts enige beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aangegeven. De vermelde aandoeningen in de verklaring van de huisarts van 1 maart 2021 waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bekend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarover aangegeven dat niet is gebleken van complicaties bij de diabetes of van ernstige oogklachten. Voor de klachten aan het bewegingsapparaat heeft de verzekeringsarts in de FML beperkingen vastgesteld voor rug belastende arbeid en daarbij aangegeven dat geen sprake is van een ernstige stoornis in medisch opzicht. Dat appellant van de gemeente waar hij woont sinds augustus 2020 een gehandicaptenpasje ontvangt, doet hier niet aan af. Dit is gebaseerd op een andere beoordeling, waarvan bovendien de medische onderbouwing ontbreekt.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2021.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) A.M.M. Chevalier