Uitspraak
19 3288 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die zich op 22 april 2014 ziekmeldde met lichamelijke klachten, ontving aanvankelijk een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat appellante per 30 november 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de beëindiging van haar WGA-uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij recht had op een IVA-uitkering.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de belastbaarheid van appellante vastgesteld op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en had informatie ingewonnen bij haar huisarts. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen. Appellante voerde aan dat haar klachten chronisch waren en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar waren, maar de Raad volgde het oordeel van de rechtbank dat de FML de belastbaarheid van appellante correct weergaf.
De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de beoordeling van het Uwv en dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.