ECLI:NL:CRVB:2021:152
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 21 januari 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 20/3516 WIA. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep omdat het griffierecht niet tijdig is betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van de indiener van het beroepschrift een griffierecht verschuldigd. Appellante is bij brief van 15 oktober 2020 geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 131,- en is verzocht dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief te betalen. Een tweede herinnering volgde op 15 november 2020, waarin appellante wederom werd gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht binnen vier weken na de datum van de brief.
Het griffierecht is echter niet binnen de gestelde termijn betaald. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat appellante niet in verzuim is geweest. Hierdoor is het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van J.M. Labage als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2021. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan de mogelijkheid open om binnen zes weken schriftelijk verzet te doen.