ECLI:NL:CRVB:2021:1512
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering op basis van uitsluitingsgrond verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WW-uitkering te weigeren. Appellant had een aanvraag ingediend voor een WW-uitkering per 1 augustus 2014, nadat hij zijn dienstverband had beëindigd en in Kenia een sportschool had geëxploiteerd. Het Uwv weigerde de uitkering op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de Werkloosheidswet (WW), omdat appellant buiten Nederland verbleef anders dan wegens vakantie. De rechtbank Den Haag had eerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van appellant niet voldoende waren om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepalingen van de WW. De Raad stelde vast dat appellant van 1 augustus 2014 tot 1 augustus 2018 in Kenia verbleef en dat hij daardoor geen recht had op een WW-uitkering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het Uwv terecht de WW-uitkering had geweigerd.