ECLI:NL:CRVB:2021:1471

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
19/3679 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WW-uitkering en terugvordering door het Uwv wegens verblijf in het buitenland zonder melding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WW-uitkering van betrokkene door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De intrekking vond plaats omdat betrokkene vanaf 13 september 2014, voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, buiten Nederland verbleef zonder dit aan het Uwv te melden. Het Uwv had eerder toestemming verleend voor verblijf in Polen om daar naar werk te zoeken, maar deze toestemming werd ingetrokken. De Raad oordeelde dat de WW-uitkering over de periode van 15 september 2014 tot en met 2 februari 2015 onverschuldigd was betaald en dat het Uwv gerechtigd was om deze uitkering terug te vorderen. Betrokkene had geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering.

De zaak begon met de aanvraag van betrokkene voor een WW-uitkering op 15 september 2014, waarbij zij aangaf dat zij laatstelijk werkzaam was via een uitzendbureau. Na een onderzoek door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) naar mogelijke fraude met WW-aanvragen, concludeerde het Uwv dat betrokkene niet aan haar inlichtingenplicht had voldaan. De rechtbank Amsterdam had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat betrokkene op 13 september 2014 naar Polen was vertrokken en dat zij dit niet had gemeld. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde de beroepen tegen de besluiten van het Uwv ongegrond.

Uitspraak

19/3679 WW en 19/3682 WW
Datum uitspraak: 17 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019, 18/5394 en 18/5396 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] , Polen (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. T. Kocabas, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 6 mei 2021. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C. Coenen. Namens betrokkene is mr. Y. Habib, kantoorgenoot van mr. Kocabas, verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft op 15 september 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft zij vermeld dat zij laatstelijk werkzaam is geweest via [Uitzendbureau] Uitzendbureau ( [Uitzendbureau] ). Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 15 september 2014 een WW-uitkering toegekend.
1.2.
Nadat betrokkene daar schriftelijk om had verzocht, heeft het Uwv bij besluit van
24 oktober 2014 aan betrokkene toestemming verleend om met behoud van haar WWuitkering in Polen naar werk te zoeken in de periode van 3 november 2014 tot en met
2 februari 2015. De WW-uitkering is beëindigd per 3 februari 2015, omdat betrokkene zich in Polen niet als werkzoekende heeft laten inschrijven bij het buitenlandse bureau voor arbeidsbemiddeling.
1.3.
Naar aanleiding van een aantal meldingen is het vermoeden ontstaan dat Poolse
(ex-)werknemers van [Uitzendbureau] hebben gefraudeerd bij het aanvragen van hun WW-uitkeringen in die zin dat zij direct na het beëindigen van hun dienstverband naar Polen zijn teruggekeerd. Op verzoek van het Uwv heeft de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) hiernaar een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek heeft ISZW de beschikking gekregen over een aantal administratieve gegevens van [Uitzendbureau] , waaronder een excelbestand dat een lijst met aankomst- en vertrekgegevens omvat van Poolse werknemers in dienst van [Uitzendbureau] . Dit bestand is door ISZW aangeduid als DOC-007-01 (lijst DOC-007-01). Tevens is de beschikking verkregen over een lijst met administratieve gegevens van [Uitzendbureau] waarop alle vertrekdata van werknemers van [Uitzendbureau] staan, ook van degenen die met eigen vervoer naar Polen terugreisden. Dit bestand wordt in navolging van ISZW aangeduid als Powroty-lijst. Uit het door de ISZW verrichte onderzoek is onder andere [naam 1] naar voren gekomen als tussenpersoon die Poolse (ex-)werknemers van [Uitzendbureau] zou hebben gefaciliteerd bij het verkrijgen van een WW-uitkering. Daarbij zouden zowel [naam 1] als de aanvrager hebben geweten dat de aanvrager meteen op het moment dat deze niet meer werkzaam is, naar Polen afreist. De WW-aanvragen zouden dus zijn gedaan op het moment dat de Poolse werknemers niet meer in Nederland verbleven. Naar aanleiding van deze uitkomsten van het door ISZW verrichte onderzoek heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, waarbij ook informatie uit het door ISZW verrichte onderzoek is betrokken. De bevindingen van het onderzoek door het Uwv zijn neergelegd in een ‘Onderzoeksrapport Uwv Themaonderzoek IOWA’ (onderzoeksrapport) van 17 november 2017.
1.4.
Bij besluit van 16 maart 2018 (besluit 1) heeft het Uwv het recht op WW-uitkering met ingang van 15 september 2014 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenplicht.
Het Uwv heeft hieraan ten gronslag gelegd dat betrokkene niet aan het Uwv heeft gemeld dat zij zich in het buitenland bevond.
1.5.
Bij afzonderlijk beluit van 16 maart 2018 (besluit 2) heeft het Uwv de toestemming om met behoud van een WW-uitkering in Polen naar werk te zoeken in de periode van
3 november 2014 tot en met 2 februari 2015 ingetrokken. Aan dat besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene al vanaf 13 september 2014 in Polen verbleef en daarom geen recht had op een WW-uitkering.
1.6.
Bij besluit van 12 april 2018 (besluit 3) heeft het Uwv de WW-uitkering van betrokkene met ingang van 15 september 2014 herzien (lees: ingetrokken) en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 15 september 2014 tot en met 2 februari 2015 tot een bedrag van € 6.069,07 bruto van betrokkene teruggevorderd. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten 1 tot en met 3.
1.7.
Bij een tweede besluit van 12 april 2018 (besluit 4) heeft het Uwv betrokkene een boete opgelegd van € 3.048,04.
1.8.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juli 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen besluiten 3 en 4 ongegrond verklaard, zij het dat daarbij boete in verband met de draagkracht is teruggebracht naar € 40,-. Aan de beide bestreden besluiten heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat betrokkene zowel op de lijst DOC-007-01 als op de Powrotylijst staat als zijnde vertrokken naar Polen op 13 september 2014. Ook is uit het onderzoek door ISZW gebleken dat betrokkene niet heeft kunnen verblijven op het door haar bij de WW-aanvraag opgegeven adres [adres] , omdat dit zeer waarschijnlijk een postadres betreft. Betrokkene heeft geen bewijs overgelegd van haar verblijf in Tilburg vanaf 13 september 2014, zoals een huurovereenkomst of huurbetalingen. Uit de door betrokkene overgelegde bankafschriften met pintransacties kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene in Nederland verbleef. Niet duidelijk is namelijk of betrokkene wel degene is geweest die bedragen in Nederland heeft opgenomen. Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat betrokkene op 13 september 2014 naar Polen is vertrokken. Betrokkene heeft dit niet gemeld aan het Uwv. Hiermee heeft zij haar inlichtingenplicht overtreden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van betrokkene tegen bestreden besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze bestreden besluiten vernietigd, primaire besluiten 1 tot en met 4 herroepen en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten. Hierbij heeft de rechtbank beslissingen gegeven over proceskosten en vergoeding van griffierecht aan betrokkene.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene al voor de toekenning van de WW-uitkering niet meer in Nederland verbleef. Het is niet in geschil dat betrokkene niet de gehele periode op het door haar opgegeven adres, [adres] heeft verbleven. Dit betekent echter niet dat betrokkene niet in Nederland heeft verbleven. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat betrokkene heeft verklaard dat zij bij een vriend in Den Haag verbleef. Ook heeft de rechtbank daarbij de door betrokkene overgelegde bankafschriften betrokken. De enkele omstandigheid dat de naam van betrokkene staat vermeld op de lijst DOC-007-01, maakt niet aannemelijk dat zij op
13 september 2014 daadwerkelijk naar Polen is gereisd. Er zijn geen nadere gegevens die deze aanname kunnen onderbouwen.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene vanaf 13 september 2014 niet meer in Nederland verbleef. Dit betekent dat het Uwv ten onrechte de toestemming om de WW-uitkering naar Polen te exporteren heeft ingetrokken. Ook heeft het Uwv ten onrechte de WW-uitkering ingetrokken per 15 september 2014 en de per deze datum betaalde WW-uitkering ten onrechte teruggevorderd.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde feiten afzonderlijk en niet in onderlinge samenhang heeft bezien. Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat het feit dat betrokkene op de
lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst staat met de datum 13 september 2014 voor terugkeer naar Polen, een indicatie vormt dat betrokkene ook daadwerkelijk op deze datum naar Polen is vertrokken. Volgens het Uwv is er geen reden om te twijfelen aan deze gegevens. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft het Uwv verwezen naar een uitspraak van de Raad van
5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:188. Ook heeft het Uwv aangevoerd dat betrokkene het Uwv onjuist heeft geïnformeerd over haar verblijfsadres vanaf 13 september 2014. Betrokkene heeft geen enkele duidelijkheid kunnen verschaffen over haar daadwerkelijke verblijfsplaats vanaf 13 september 2014. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat hij met de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst, in samenhang bezien met de onduidelijkheid over de daadwerkelijke verblijfplaats van betrokkene na afloop van het dienstverband, aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene per 13 september 2014 naar Polen is vertrokken. Betrokkene is er niet in geslaagd om met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken dat het standpunt van het Uwv onjuist is.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Betrokkene heeft gesteld dat zij met de door haar overgelegde bankafschriften aannemelijk heeft gemaakt dat zij na 13 september 2014 nog in Nederland verbleef. Hieruit blijkt namelijk dat er na
13 september 2014 nog pintransacties zijn verricht in Nederland. Over de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst heeft betrokkene aangevoerd dat zij deze lijsten niet kent en dat zij geen invloed heeft gehad op de totstandkoming van deze lijsten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 64 van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels (Vo 883/2004, de basisverordening) behoudt de volledig werkloze die voldoet aan de bij de wetgeving van de bevoegde lidstaat gestelde voorwaarden om recht te hebben op uitkeringen en die zich naar een andere lidstaat begeeft om werk te zoeken, het recht op werkloosheidsuitkering onder de in die bepaling opgenomen voorwaarden en beperkingen. Een van de voorwaarden die worden gesteld in artikel 64 van Vo 883/2004 is dat de werkloze voor vertrek gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven is geweest en ter beschikking is gebleven van de diensten voor arbeidsvoorziening van de bevoegde lidstaat. Er kan echter toestemming worden verleend voor eerder vertrek. Het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf de datum waarop de werkloze niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsvoorziening van de lidstaat die hij heeft verlaten.
4.1.2.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de WW is bepaald dat geen recht op uitkering heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie.
4.1.3.
In artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop de werknemer geen recht op uitkering meer heeft op grond van artikel 19.
4.1.4.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW trekt het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
4.1.5.
Artikel 25 van de WW, voor zover van belang, bepaalt dat de werknemer verplicht is het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat aan hem wordt betaald.
4.1.6.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a van de WW onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
4.2.
Het Uwv heeft het hoger beroep tegen de boete niet gehandhaafd. Dit betekent dat ter beoordeling voorligt of het Uwv terecht de WW-uitkering per 15 september 2014 heeft ingetrokken en de betaalde WW-uitkering over de periode van 15 september 2014 tot en met 2 februari 2015 terecht heeft teruggevorderd op de grond dat betrokkene al voorafgaand aan 15 september 2014, namelijk per 13 september 2014, in het buitenland (Polen) verbleef anders dan wegens vakantie.
4.3.
De besluiten tot intrekking en terugvordering van de WW-uitkering van betrokkene zijn belastende besluiten, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en terugvordering is voldaan in beginsel op het Uwv rust. Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat betrokkene vanaf 13 september 2014 buiten Nederland heeft verbleven. Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van betrokkene om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:186).
4.4.
Het Uwv heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat de naam van betrokkene is vermeld op de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst met 13 september 2014 als vertrekdatum naar Polen. Ook heeft het Uwv aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek door ISZW is gebleken dat het door betrokkene bij de WW-aanvraag opgegeven adres [adres] een correspondentieadres betreft en dat betrokkene geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over haar daadwerkelijke verblijfplaats na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] .
4.5.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, vormt het feit dat betrokkene op de lijst
DOC-007-01 en op de Powroty-lijst staat met als datum 13 september 2014 voor terugkeer naar Polen een indicatie dat betrokkene ook daadwerkelijk op deze datum naar Polen is vertrokken. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat [naam 2] , directeur van [Uitzendbureau] , op
7 maart 2017 tegenover een medewerker van het Uwv heeft verklaard dat de lijst DOC00701 is verkregen van een vestiging van [Uitzendbureau] in Polen. [naam 2] heeft toegelicht dat op deze lijst is bijgehouden op welke datum een werknemer is vertrokken naar Nederland om daar te gaan werken en op welke datum de werknemer weer is teruggekeerd naar Polen. Voor de vestiging van [Uitzendbureau] in Nederland was deze lijst van belang, omdat daaruit blijkt welke personen beschikbaar zijn voor werk in Nederland en voor de vestiging van [Uitzendbureau] in Polen was deze lijst van belang, omdat daaruit blijkt welke personen beschikbaar zijn voor werk in Polen. Ook heeft Deelen verklaard dat de werknemers na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] de door [Uitzendbureau] geregelde verblijfsplaats moesten verlaten. Verder speelde daarbij een rol dat het vervoer van en naar Nederland en Polen werd geregeld door [Uitzendbureau] . Gelet op het belang van [Uitzendbureau] bij het bijhouden van de lijst en de accuraatheid daarvan, zoals dit volgt uit de verklaring van Deelen, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens op de lijst. Dit geldt te meer nu de vermelding op deze lijst wat betreft betrokkene overeenkomt met de vermelding op de Powroty-lijst. Ook heeft het Uwv in aanmerking kunnen nemen dat betrokkene geen duidelijkheid heeft verschaft over haar verblijfsplaats in Nederland in de periode vanaf 13 september 2014. Op het door betrokkene op 15 september 2014 ondertekende WW-aanvraagformulier is als adres vermeld: [adres] . Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat dit een correspondentieadres betreft en dat zij heeft verbleven op een ander adres, bij vrienden in Den Haag. Deze verklaring van betrokkene komt niet overeen met het bevestigende antwoord dat zij op 6 oktober 2014 heeft gegeven op de schriftelijke vraag van het Uwv naar aanleiding van de WW-aanvraag of zij ook daadwerkelijk woont op het adres [adres] . Geoordeeld wordt dat het Uwv met de lijst DOC-007-01 en de Powroty-lijst, in samenhang bezien met de onduidelijkheid over de daadwerkelijke verblijfsplaats van betrokkene na afloop van het dienstverband met [Uitzendbureau] , aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene per 13 september 2014 naar Polen is vertrokken.
4.6.
Het lag vervolgens op de weg van betrokkene om met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Hierin is betrokkene niet geslaagd
.Over de door betrokkene overgelegde bankafschriften wordt overwogen dat hieraan geen feitelijkheden zijn te ontlenen over haar daadwerkelijke verblijfsplaats na 13 september 2014.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv terecht de WW-uitkering van betrokkene per 15 september 2014 heeft ingetrokken vanwege de omstandigheid dat betrokkene vanaf 13 september 2014, dus voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, buiten Nederland heeft verbleven anders dan wegens vakantie, terwijl betrokkene dit niet aan het Uwv heeft gemeld. Hieruit volgt dat het Uwv de toestemming om met behoud van WWuitkering per 3 november 2014 naar Polen te vertrekken om daar naar werk te zoeken ook terecht heeft ingetrokken. Dit betekent dat de WW-uitkering over de periode van
15 september 2014 tot en met 2 februari 2015 onverschuldigd is betaald en het Uwv is gehouden de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van betrokkene terug te vorderen. Betrokkene heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de hoogte van de terugvordering.
4.8.
Uit 4.7 volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, niet in stand kan blijven. De beroepen tegen de besluiten van 23 juli 2018 en 22 augustus 2018 zullen ongegrond worden verklaard. Door de intrekking van het hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over de boete, heeft de ongegrondverklaring van het beroep betrekking hebben op de intrekking van de WW-uitkering per 15 september 2014, de intrekking van de toestemming om met behoud van WW-uitkering per 3 november 2014 in Polen naar werk te zoeken en de terugvordering van de onverschuldigd betaalde
WW-uitkering per 15 september 2014.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 23 juli 2018 en 22 augustus 2018 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.R. Kokhuis