ECLI:NL:CRVB:2021:1451

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
17 juni 2021
Zaaknummer
19/731 WBQA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en indicatie banenafspraak voor appellante met psychische klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Indicatie banenafspraak aan appellante, die lijdt aan een depressieve stoornis en posttraumatische stressstoornis (PTSS). Appellante ontving een uitkering op grond van de Participatiewet en had een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak bij het Uwv. De Raad oordeelde dat appellante op het moment van beoordeling geen arbeidsvermogen had, maar dat dit niet duurzaam was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat appellante als arbeidsbeperkte moest worden aangemerkt, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de prognose van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat verbetering van haar medische situatie mogelijk was.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de Indicatie banenafspraak had toegekend. De verzekeringsarts had in zijn rapport van 5 maart 2018 voldoende gemotiveerd dat appellante, ondanks haar psychische klachten, mogelijkheden had om haar arbeidsvermogen te ontwikkelen. De Raad wees erop dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de prognose van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en de Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

19 731 WBQA

Datum uitspraak: 17 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 januari 2019, 18/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Çelik, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg een uitkering op grond van de Participatiewet. Een klantmanager van de gemeente heeft met een door het Uwv op 30 maart 2017 ontvangen formulier bij het Uwv een zogeheten Indicatie banenafspraak voor appellante aangevraagd.
1.2.
In verband met deze aanvraag heeft een arts van het Uwv vastgesteld dat appellante onder meer een depressieve stoornis heeft. De Uwv-arts heeft vastgesteld dat appellante mentaal beperkt belastbaar is en heeft in verband hiermee beperkingen vastgesteld. Daarbij is aangenomen dat gestreefd moet worden naar een urenopbouw tot zo’n vier uur per dag waarmee appellante naast de nog in te zetten behandeling, maximaal belast zal zijn. Een arbeidsdeskundige heeft hierna vastgesteld dat appellante arbeidsvermogen heeft, maar dat zij vanwege haar urenbeperking niet het wettelijk minimumloon per maand kan verdienen. Bij besluit van 7 augustus 2017 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een Indicatie banenafspraak.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 januari 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Na overleg met de verzekeringsarts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep alsnog het standpunt ingenomen dat appellante geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is en dat de Indicatie banenafspraak daarom terecht is toegekend.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, met veroordeling van het Uwv in de proceskosten en vergoeding van griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat pas met het in beroep ingebrachte rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 maart 2018 de toekenning van de Indicatie banenafspraak inzichtelijk is gemotiveerd. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in het standpunt dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is, omdat met inzet van verschillende behandelmethoden arbeidsvermogen bij appellante nog kan worden ontwikkeld. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onder meer toegelicht dat appellante - na een eerdere niet succesvolle behandeling - thans in behandeling is bij psychologenpraktijk [naam praktijk] , waar opnieuw is vastgesteld dat zij een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) heeft. Een behandelplan is opgesteld en de behandelmethoden cognitieve gedragstherapie en EMDR zullen voor haar worden ingezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat weliswaar volgens de behandelend psychologe op korte termijn geen verbetering is te verwachten, maar dat niet is gesteld dat verbetering is uitgesloten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in zijn algemeenheid geldt dat van een behandeling resultaat mag worden verwacht en dat dit ook geldt voor appellante, omdat uit de beschikbare informatie geen negatief voorspellende factoren zijn te destilleren op grond waarvan van de algemene verwachting ten aanzien van de ingezette behandeling moet worden afgeweken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens verschillende behandelmethoden voor een depressie besproken, die de belastbaarheid van appellante kunnen doen toenemen. De verzekeringsarts bezwaar heeft toegelicht dat een PTSS goed behandelbaar is en EMDR goede resultaten oplevert. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat appellante na behandeling naar verwachting arbeidsvermogen zal hebben, omdat zij dan naar verwachting vier uur per dag belastbaar is. Appellante heeft namelijk geen aandoening waarvan bekend is dat zij veelal duurzaam met energieverlies gepaard gaat, zoals hart en longziekten, ernstige spierziekten of neurologische aandoeningen. De bestaande psychopathologie geeft nu wel aanleiding tot energieverlies, maar na adequate behandeling zal deze afnemen. Verder speelt een rol dat appellante in het verleden tenminste vier uur per dag regulier onderwijs (LHNO) heeft gevolgd, hetgeen er op duidt dat appellante een uur aaneengesloten kan werken en ook beschikt over basale werknemersvaardigheden. De rechtbank heeft overwogen dat appellante in beroep geen medische gegevens heeft ingediend die aanleiding geven voor een ander oordeel. Appellante heeft voldoende mentale capaciteiten om daar aan te voldoen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat appellante in aanmerking komt voor een Indicatie banenafspraak.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen en haar daarom ten onrechte een Indicatie banenafspraak is toegekend.
Volgens appellante blijkt uit het rapport van 5 maart 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet hoe en op welke wijze haar arbeidsmogelijkheden zich door behandeling kunnen ontwikkelen. Uit informatie van de behandelend artsen valt niet op te maken op welke wijze de behandelingen bij zullen dragen aan verbetering van haar belastbaarheid of ertoe bij zullen dragen dat haar arbeidsmogelijkheden zich kunnen ontwikkelen. Appellante heeft aangevoerd dat de aanname van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een verbetering van de belastbaarheid mogelijk is, algemeen van aard is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar gewezen op de inzet van verschillende behandelmogelijkheden van appellante, maar daarbij geen betekenis gehecht aan haar medische voorgeschiedenis. Dit klemt volgens appellante temeer, omdat deze zeer belast is en zij al jaren zonder resultaat wordt behandeld voor haar depressie. Volgens appellante blijkt uit de beschikbare medische informatie dat zij lijdt aan een ernstige, recidiverende, vorm van depressie op grond waarvan aannemelijk is dat zij geen arbeidsvermogen zal ontwikkelen. Daarnaast heeft appellante erop gewezen dat zij in het verleden zonder resultaat diverse trajecten en scholingen heeft gevolgd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar de uitspraken van
6 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1837 en 10 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3214.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante ten tijde van de beoordeling door het Uwv geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen op dat moment duurzaam was.
4.3.
Nu appellante niet over arbeidsvermogen beschikte, was zij niet in staat om het wettelijk minimumloon te verdienen. Dan dient zij in beginsel aangemerkt te worden als arbeidsbeperkte in de zin van artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen en als zodanig door het Uwv te worden geregistreerd op grond van artikel 38d van die wet. Dit is niet het geval als moet worden aangenomen dat appellante duurzaam geen arbeidsvermogen heeft als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong. In de Memorie van Toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is uiteengezet dat het Uwv in het doelgroepenregister voor de banenafspraak alleen mensen opneemt van wie duidelijk is dat zij arbeidsvermogen hebben of kunnen ontwikkelen. Het heeft, aldus de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, geen zin om mensen in het doelgroepenregister op te nemen van wie vaststaat dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn (Tweede Kamer, 2013-2014, 33981, p.11 ).
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante ten tijde in geding niet duurzaam was. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv in beroep voldoende heeft onderbouwd dat appellante is aan te merken als arbeidsbeperkte en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat verbetering van de medische situatie van appellante op de datum in geding niet was uit te sluiten. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.5.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 maart 2018 geen uitgebreide medische voorgeschiedenis heeft opgenomen, leidt niet tot twijfel aan de duurzaamheidprognose. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij zijn beoordeling van uitgegaan dat appellante op het moment van beoordelen een ernstige depressie en PTSS had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep was er mee bekend dat appellante sinds 2010 psychische klachten heeft, waarvoor zij in het verleden zowel medicamenteuze als psychologische behandeling heeft gehad. Uit de onder 2 samengevat weergegeven motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat deze zijn duurzaamheidsprognose niet alleen heeft gebaseerd op de algemene aanname dat van een behandeling in beginsel resultaat mag worden verwacht, maar dat hij ook is ingegaan op de specifieke situatie van appellante. Hoewel de behandelend psycholoog van [naam praktijk] een ongunstige kortetermijnprognose heeft gegeven, valt uit haar brief van 15 februari 2018 niet af te leiden dat verbetering van de medische situatie van appellante op de datum in geding was uitgesloten. De psycholoog heeft te kennen gegeven dat eerst wordt gewerkt aan therapeutische relatie en het opbouwen van haar sociaal netwerk en vervolgens cliëntgerichte psychotherapie wordt toegepast, waaronder focussing en EMDR. Een prognose op langere termijn heeft de psycholoog niet gegeven. In hoger beroep heeft appellante geen medische stukken ingebracht die aanleiding geven om de juistheid van de duurzaamheidsprognose door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Dat appellante in het verleden zonder resultaat diverse trajecten en behandelingen heeft gevolgd, betekent niet dat zij geen arbeidsvermogen kan ontwikkelen. Gelet hierop heeft het Uwv appellante terecht een Indicatie banenafspraak toegekend en opgenomen in het doelgroepenregister.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L. Abdoellakhan