ECLI:NL:CRVB:2021:1421
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuurlijk rechtsoordeel over verblijf in het buitenland en bijstandsrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 februari 2013 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, had een verzoek ingediend om met behoud van bijstand drie maanden in het buitenland te verblijven. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had in een brief medegedeeld dat de appellant zonder toestemming in het buitenland verbleef en dat hij over deze periode werd uitgesloten van het recht op bijstand. De appellant maakte bezwaar tegen deze brief, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief volgens hen geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank oordeelde dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en gaf het college de kans om het gebrek te herstellen. Het college trok het eerdere besluit in en verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd, specifiek tegen het gedeelte waarin het bezwaar tegen de brief ongegrond werd verklaard.
De Raad heeft geoordeeld dat de brief van het college niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, maar als een bestuurlijk rechtsoordeel. Dit rechtsoordeel was niet op één lijn te stellen met een besluit, omdat het college geen wijziging in de rechtspositie van de appellant had aangebracht. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant en werd bepaald dat het griffierecht vergoed moest worden.