Uitspraak
19 3785 ZW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die als productiemedewerker werkzaam was. Appellante was sinds 20 september 2017 ziek gemeld met nek- en schouderklachten en ontving vanaf 1 januari 2018 ziekengeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante per 27 augustus 2018 weer geschikt was voor haar eigen werk, wat door appellante werd betwist. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van appellante.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar klachten en beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat zij ongeschikt is voor haar eigen werk. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder medische informatie van haar behandelaars. De Raad concludeert dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met de medische situatie van appellante en dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onjuist zijn. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante per 27 augustus 2018 haar eigen werk kon verrichten.
De Raad heeft het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond aan de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.