ECLI:NL:CRVB:2021:1400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
19/345 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor functie van bestucker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met aan zwangerschap gerelateerde klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat appellante geschikt werd geacht voor de functie van bestucker (wikkelaar). Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was verricht en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor de functie van bestucker, ondanks haar latere ziekmelding bij een andere werkgever.

Uitspraak

19 345 ZW

Datum uitspraak: 10 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 december 2018, 18/4952 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (België) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. L.N. Hermans, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hermans. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als meewerkend manager versafdeling. Op 24 mei 2013 heeft zij zich ziekgemeld met aan zwangerschap gerelateerde klachten. Tot 14 februari 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Het Uwv heeft aan appellante aansluitend aan de WAZO, wegens aan de bevalling gerelateerde klachten, een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het dienstverband is per 2 augustus 2013 geëindigd.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft met een besluit van 10 februari 2015 de ZW-uitkering van appellante per 14 maart 2015 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Appellante werd met haar beperkingen niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid als meewerkend manager versafdeling, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 februari 2015 heeft het Uwv met een besluit van 20 augustus 2015 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Het Uwv heeft appellante per 14 maart 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich op 3 november 2015 opnieuw ziek gemeld met psychische klachten en klachten aan haar onderbuik. Met het besluit van 4 maart 2016 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 2 februari 2016 een uitkering op grond van de ZW toegekend. Appellante heeft over de periode van 22 november 2016 tot 14 maart 2017 een uitkering op grond van de WAZO ontvangen. Aansluitend aan de WAZO heeft het Uwv aan appellante, wegens aan de zwangerschap en bevalling gerelateerde klachten, een uitkering op grond van de ZW toegekend.
1.4.
Op 9 augustus 2017 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 10 augustus 2017 geschikt geacht voor de functie van telefoniste/receptioniste. Vervolgens heeft het Uwv met een besluit van 9 augustus 2017 de ZW-uitkering van appellante per 10 augustus 2017 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag van 26 september 2017 en 4 oktober 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante geschikt geacht voor een van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar met SBC-code 267050 met functienaam bestucker.
1.5.
Bij uitspraak van 7 juni 2018 (zaaknummer 18/348) heeft de rechtbank het tegen het besluit van 6 oktober 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit, wegens een zorgvuldigheidsgebrek, vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nader medisch onderzoek niet achterwege had mogen laten.
1.6.
Ter uitvoering van de opdracht van de rechtbank heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien op het spreekuur van 6 juli 2018 en een lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn bevindingen neergelegd in een nader rapport van 13 juli 2018. Bij besluit van 17 juli 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 augustus 2017, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2018, opnieuw ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet uit de wet of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur volgt dat het Uwv in deze situatie een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep had moeten inschakelen om appellante te beoordelen. Dat na de vernietiging van het besluit van 6 oktober 2017 dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante heeft onderzocht, is daarom niet onzorgvuldig. Mede gelet op de toelichting die deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gegeven in reactie op hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd, is de rechtbank niet gebleken dat de beoordeling vooringenomen of partijdig is geweest noch dat deze arts de schijn daartoe heeft gewekt. De rechtbank heeft verder overwogen dat het medisch onderzoek gelet op alle onderzoeksactiviteiten zorgvuldig is geweest. Er is dossier onderzoek verricht, lichamelijk en psychisch onderzoek verricht en informatie van derden bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft duidelijk uitgelegd waarom hij tot bepaalde conclusies is gekomen. De rechtbank heeft overwogen dat uit de ingediende medische stukken niet naar voren komt dat de beperkingen van appellante zijn onderschat of dat zij eenvoudig, licht fysiek werk zoals dat van de functie van wikkelaar, niet zou kunnen verrichten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.1.
Appellante heeft op de hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld. Appellante heeft een rapport van 18 juni 2020 ingebracht van een op haar verzoek verrichte verzekeringsgeneeskundige expertise door verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en een arbeidskundige expertise door M. Overduin, beiden verbonden aan het Expertise Instituut. Van Amelsfoort heeft gesteld dat appellante beperkt is op 1.2 (verdelen van aandacht), 1.9.2 (vaste, bekende werkwijzen), 1.9.4 (geen afleiding door activiteiten van anderen), 1.9.5 (voorspelbare werksituatie), 1.9.7 (werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken), 1.9.8 (werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is), 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.8 (omgaan met conflicten), 2.9 (samenwerken), 2.12.5 (werk dat geen leidinggevende aspecten bevat), 3.9 (geen beknellende kleding, geen activiteiten met abdominale drukverhoging, niet bedienen of besturen van gevaar opleverende voertuigen of machines, niet werken op onbeschermde hoogte), 4.9 (frequent reiken tijdens het werk), 4.11 (frequent buigen tijdens het werk), 4.14 (tillen of dragen), 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens werk), 4.16 (frequent zware voorwerpen hanteren tijdens werk), 4.18 (lopen), 4.19 (lopen tijdens het werk), 4.21 (klimmen), 5.4 (staan tijdens het werk), 5.10 (ruime mogelijkheid tot vertreden of af te wisselen met lopen/staan), 6.1 (kan ’s nachts niet werken), 6.2 (kan gemiddeld niet meer dan ongeveer 4 uur per dag werken, incidenteel tot 6 uur), 6.3 (kan gemiddeld ongeveer 20 uur per week werken, incidenteel tot 25 uur) en 6.4 (geen ploegendiensten). Overduin heeft gesteld dat appellante de maatgevende arbeid bestucker (wikkelaar) niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In rapporten van 11 september 2020, 30 oktober 2020 en 10 november 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op het door appellante ingediende rapport van 18 juni 2020. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 5 november 2020 gerapporteerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is weergegeven, en dan met name de laatste zinsnede, wordt appellante niet gevolgd in haar standpunt dat de beëindiging van de ZW-uitkering niet gebaseerd kan worden op één van de eerder in het kader van de EWZb geselecteerde functies.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De grond van appellante dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zou hebben ontbroken, slaagt niet. Voor de motivering daarvan wordt verwezen naar overweging 7 van de aangevallen uitspraak.
4.4.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het rapport van het Expertise Instituut leidend moet zijn en dat met de beperkingen gesteld door Van Amelsfoort door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden waardoor de functie van bestucker (wikkelaar) ten onrechte passend is geacht. Deze grond slaagt niet. Over de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 11 september 2020 afdoende gemotiveerd dat op de datum in geding geen reden is voor een verminderde duurbelastbaarheid conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is sprake van beperkte coping en niet van forse energetische belemmeringen waardoor er op grond van het indicatiegebied energetisch geen medisch objectieve gronden zijn voor het stellen van een urenbeperking. Daarnaast is er ondanks herhaaldelijke persoonlijke onderzoeken nimmer een dergelijke beperking vastgesteld. Ook op preventieve gronden en vanwege verminderde beschikbaarheid is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen grond voor een urenbeperking. De grond van appellante dat zij ook beperkt is op het vasthouden van de aandacht, concentreren en voor pedaalbediening wordt niet gevolgd, nu daarvoor geen onderbouwing is gegeven en deze beperkingen evenmin door Van Amelsfoort zijn gesteld. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 november 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 5 november 2020 is voorts gemotiveerd toegelicht dat ook met inachtneming van de door Van Amelsfoort vastgestelde beperkingen – behalve de urenbeperking – de belastbaarheid van appellante in de functie van bestucker niet wordt overschreden. Voor zover appellante ter zitting specifiek heeft gewezen op de aspecten verdelen van aandacht en een prikkelarme werkomgeving, wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat verdelen van aandacht niet voorkomt in de functie, omdat het werk bestaat uit focussen op de printplaat. Er zijn niet meerdere informatiebronnen waarover de aandacht verdeeld moet worden. Wat betreft de prikkelarme werkomgeving heeft de arbeidsdeskundig analist te kennen gegeven dat er in deze functie door iedereen geconcentreerd wordt gewerkt, dat de sfeer rustig is, er weinig geloop en weinig lawaai is en er geen heftrucks rijden. De arbeidsdeskundig analist heeft geconcludeerd dat er weinig prikkels zijn en weinig drukte is. In reactie op de stelling van Overduin dat de functie niet passend is vanwege de pedaalbediening heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat appellante daarvoor niet beperkt is geacht.
4.5.
Uit het feit dat appellante later opnieuw is uitgevallen uit werkzaamheden bij een supermarkt in België en dat zij als gevolg daarvan, naar zij stelt, arbeidsongeschikt is geacht, kan niet worden afgeleid dat appellante op de datum in geding, 10 augustus 2017, niet geschikt was voor de functie van bestucker. De vertegenwoordiger van het Uwv heeft ter zitting terecht erop gewezen dat het bij die latere ziekmelding gaat om uitval uit werkzaamheden bij een supermarkt, terwijl het in de voorliggende procedure gaat om geschiktheid voor de functie van bestucker (wikkelaar).
4.6.
Gelet op het voorgaande wordt in het rapport van het Expertise Instituut en in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante op de datum in geding geschikt kan worden geacht voor de functie van bestucker (wikkelaar).
4.7.
De overwegingen in 4.2. tot en met 4.6. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Bij deze uitkomst is er geen grond voor de door appellante gevraagde schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) A.M.M. Chevalier