ECLI:NL:CRVB:2021:139
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en weigering WIA-uitkering wegens niet voldoen aan wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante en de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv. Appellante, die zich op 6 februari 2014 ziek meldde met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde de ZW-uitkering per 4 september 2017, omdat appellante weer geschikt werd geacht voor andere functies. Tevens werd de aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de vereiste wachttijd van 104 weken.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar psychische en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen en dat de medische onderzoeken niet zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld en dat er voldoende medische grondslag was voor de besluiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend onderbouwd dat de ingebrachte informatie van GGZ en het medicatieoverzicht geen aanleiding gaven om het standpunt van het Uwv te wijzigen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering werden als terecht beoordeeld, omdat appellante niet voldeed aan de wachttijd en er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv.