ECLI:NL:CRVB:2021:1382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
21/1281 WLZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in zorgindicatiezaak

Op 11 juni 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep van het CIZ tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een Wlz-indicatie aanvroeg voor zorg. Verzoeker, geboren in 2001, heeft een aanzienlijke begeleidingsbehoefte door onder andere osteogenesis imperfecta en een autismespectrumstoornis. Hij ontving al begeleiding via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en had een aanvraag ingediend voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). CIZ had deze aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de criteria voor 24-uurszorg, ondanks zijn begeleidingsbehoefte. De rechtbank had het beroep van verzoeker gegrond verklaard en CIZ opgedragen om een Wlz-indicatie toe te kennen. CIZ ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn moeder en een derde, zijn verzoek om een voorlopige voorziening toegelicht. Hij stelde dat zijn moeder de zorg niet meer aankon en dat er een plek vrij was bij een zorginstelling. CIZ betwistte echter de noodzaak van 24-uurszorg en stelde dat verzoeker eerst andere zorgmogelijkheden moest verkennen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien verzoeker eerst stappen moest ondernemen om zorg te verkrijgen via de Zorgverzekeringswet of de Wmo. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de omstandigheden van verzoeker niet voldoende urgent waren om een onmiddellijke beslissing te rechtvaardigen.

Uitspraak

21.1281 WLZ-VV

Datum uitspraak: 11 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

CIZ

PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2021, 20/7125 (aangevallen uitspraak).
[naam moeder], de moeder van verzoeker, heeft namens hem een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
CIZ heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam moeder] en [X]. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater en mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker, geboren in 2001, is bekend met onder andere osteogenesis imperfecta (OI) en een autismespectrumstoornis. Hij heeft een omvangrijke begeleidingsbehoefte. Verzoeker heeft op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een persoonsgebonden budget voor 5 uur per week begeleiding. Deze begeleiding koopt hij in bij zijn zus. Ook de moeder van verzoeker geeft begeleiding; zij is eveneens bekend met OI.
1.2.
Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). In zijn aanvraag heeft hij vermeld dat hij graag begeleid wil gaan wonen bij zorginstelling [naam zorginstelling] in [vestigingsplaats] en dat hij daarvoor een Wlz-indicatie nodig heeft.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2020 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het medisch advies van 15 juli 2020 van S. Jongenelenvan Beek, medisch adviseur bij CIZ.
1.4.
Bij besluit van 20 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 16 juli 2020 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het medisch advies van 21 september 2020 van P. Pel, medisch adviseur bij CIZ. Bij dit besluit heeft CIZ zich – samengevat – op het volgende standpunt gesteld. In de situatie van verzoeker zijn de grondslagen somatische aandoening, lichamelijke handicap en psychische stoornis van toepassing. De grondslag verstandelijke handicap kan niet worden vastgesteld aangezien uit recent onderzoek blijkt dat verzoeker een gemiddeld IQ heeft. Niet ter discussie staat dat verzoeker begeleiding nodig heeft, met name op het gebied van zelfzorg, communicatie, structuur, duidelijkheid en prikkelverwerking. Verzoeker is echter leerbaar. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verzoeker de rest van zijn leven 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft om ernstig nadeel te voorkomen. Dit betekent dat verzoeker geen recht heeft op zorg op grond van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 16 juli 2020 herroepen en CIZ opgedragen om verzoeker een Wlzindicatie toe te kennen per 1 januari 2021.
3.1.
CIZ heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
3.2.
Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker heeft aangevoerd dat zijn moeder de zorg voor hem niet meer aankan. Op dit moment is een plek vrij bij zorginstelling [naam zorginstelling]. Als verzoeker deze plek niet snel inneemt, wordt deze vergeven aan een ander. Gelet hierop heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat CIZ hem alsnog zo spoedig mogelijk de benodigde Wlzindicatie toekent.
3.3.
Ter zitting heeft CIZ gesteld dat de beschreven omstandigheden van verzoeker een verhindering vormen om te spreken van een behoefte aan 24-uurszorg, nog afgezien van de vraag of die behoefte van blijvende aard is.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure over de blijvende behoefte aan 24uurszorg niet kan worden afgewacht. In de gegeven omstandigheden mag worden verwacht dat verzoeker eerst stappen onderneemt om zorg te krijgen op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of om, gelet op de beperkingen van zijn moeder, de omvang van de ondersteuning op grond van de Wmo 2015 uit te breiden om daarmee – al dan niet tijdelijk, in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure – te voorzien in zijn behoefte aan begeleiding. De enkele stelling dat met de Zvw en de Wmo 2015 niet (volledig) kan worden voorzien in deze behoefte is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De omstandigheid dat op dit moment een plek vrij is bij zorginstelling [naam zorginstelling] leidt evenmin tot een ander oordeel. Dit houdt immers geen verband met de vraag of verzoeker per direct Wlz-zorg nodig heeft, maar met de vraag op welke wijze die zorg eventueel kan worden gerealiseerd.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2021.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) M. Stumpel