ECLI:NL:CRVB:2021:1345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
19/2659 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1997. Appellante had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de aanvraag afgewezen, omdat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam werd geacht. De rechtbank Noord-Holland had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, en had het Uwv in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.

In de vervolgprocedure heeft het Uwv aanvullende rapporten overgelegd, waarin werd gesteld dat appellante met adequate behandeling mogelijk verbetering zou kunnen ondervinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat de psychische klachten van appellante niet per definitie tot een duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen leiden. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, wat betekent dat het Uwv niet verplicht was om de Wajong-uitkering toe te kennen.

In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt en heeft zij informatie overgelegd waaruit zou blijken dat bij haar 'suspected MS' is vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat het enkele vermoeden van MS onvoldoende is om te twijfelen aan de eerdere conclusies van het Uwv. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19 2659 WAJONG

Datum uitspraak: 3 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
13 mei 2019, 18/2899 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. V.Y. Jokhan, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 22 april 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Jokhan en haar moeder [naam moeder] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 23 juni 2017 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante lichamelijke en psychische klachten heeft. Appellante heeft medische stukken van haar behandelaars overgelegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 29 augustus 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 31 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 29 augustus 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Bij tussenuitspraak van 6 december 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. Het Uwv heeft onvoldoende onderbouwd waarom het ontbreken van arbeidsvermogen in het geval van appellante niet duurzaam is. Bij appellante is sprake van een meervoudige complexe problematiek van ernstig persoonlijk en sociaal disfunctioneren binnen meerdere niveaus. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich slechts in algemene zin uitgesproken over verbetering van het functioneren van appellante. Dat de behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en de traumaverwerking is gestart en de behandeling volgens de psycholoog gericht is op verbetering, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zonder nadere verduidelijking geconcludeerd kan worden dat een mogelijke verbetering niet alleen (lees: niet) is uitgesloten, maar ook tot arbeidsvermogen zal leiden. Ook is niet toegelicht op grond waarvan een verbetering ten aanzien van haar belemmeringen op ‘herinneren’ en ‘richten van de aandacht’ in de rede ligt. Datzelfde geldt voor de belemmeringen ten aanzien van ‘zich kunnen uiten, ‘omgaan met meerderen’ en ‘omgaan met kritiek’. Dit betekent dat het Uwv het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
2.3.1.
Met de rapporten van 8 januari 2019 en 21 maart 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv gebruikgemaakt van de mogelijkheid om het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen.
2.3.2.
De psychische klachten van appellante maken volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellante nu geen basale werknemersvaardigheden heeft. Verwacht mag worden dat met adequate behandeling verbetering kan optreden. Uit de persoonlijkheidsstoornis komen beperkingen voor in het zich kunnen uiten, het omgaan met meerderen en het omgaan met kritiek. De eerder voorgestelde behandeling gericht op deze aandoening (schematherapie en VERStraining) heeft appellante niet afgemaakt, maar dit lag wel in de planning op de datum in geding. Uit het protocol borderline persoonlijkheidsstoornissen blijkt dat er bij deze stoornis ook een meer dan geringe kans is op spontane verbetering. Niet is in te zien dat dit bij appellante niet zou gelden. De beperkingen voor herinneren en richten van de aandacht komen voornamelijk voort uit de depressieve stoornis en mogelijk ook deels uit de PTSS. Bij behandeling van de depressieve stoornis zouden deze beperkingen substantieel kunnen verminderen. Zelfs bij langdurige depressie treedt bij meer dan 80% herstel op. Zeker als de persoonlijkheidsstoornis succesvol wordt behandeld, verdwijnt er een stressbron die nu een belangrijke rol speelt bij het in stand houden van de depressie. Ook kan nog gedacht worden aan farmacotherapie. Daarnaast mag verwacht worden dat appellante zich nog verder zal ontwikkelen. Zij heeft een vrij laag IQ en hiervan is bekend dat de ontwikkeling tot een later moment kan doorgaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tot slot relevant geacht dat appellante in het verleden stage heeft gelopen en haar vmbo-diploma heeft behaald.
2.3.3.
Op grond van de bij appellante gestelde diagnose fibromyalgie, kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gesteld worden dat appellante duurzaam niet beschikt over arbeidsvermogen. Het hebben van pijnklachten leidt bij deze stoornis niet per definitie tot het staken van activiteiten of het niet belastbaar zijn voor ten minste vier uur per dag en het niet een uur aaneengesloten kunnen werken. Zoals blijkt uit de brief van haar behandelaar kan met een revalidatietraject, gericht op deze klachten, worden gestart zodra de psychische klachten van appellante verbeteren.
2.4.
Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het betaalde griffierecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 8 januari 2019 en 21 maart 2019 inzichtelijk en afdoende gemotiveerd waarom bij appellante geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Wat appellante in haar reacties naar voren heeft gebracht doet onvoldoende twijfel zaaien aan de in de rapporten getrokken conclusies. Appellante heeft geen nadere medische informatie ingediend ter onderbouwing van haar standpunt. Haar stelling dat de psychiater T. Horsman haar niet wil behandelen omdat haar problematiek te zwaar is, heeft appellante niet met stukken onderbouwd. Aan het feit dat appellante nu maatwerkvoorzieningen ontvangt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. De maatwerkvoorzieningen zien op haar huidige situatie en dergelijke voorzieningen staan los van de vraag of appellante in de toekomst arbeidsmogelijkheden kan ontwikkelen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv terecht geweigerd heeft appellante een Wajonguitkering toe te kennen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep (kort gezegd) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellante heeft haar standpunt herhaald dat het ontbreken van arbeidsvermogen in haar geval duurzaam is. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt informatie uit haar patiëntendossier van het ziekenhuis overgelegd, waaruit blijkt dat op 18 juni 2019 bij haar ‘suspected MS’ is vastgesteld. Tot slot verzoekt appellante onder verwijzing naar het zogeheten Korošec-arrest om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte, voor zover hier van belang, de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
4.1.2.
Op grond van het tweede lid wordt de ingezetene, bedoeld in het eerste lid, alsnog jonggehandicapte indien hij binnen vijf jaar na zijn achttiende jaar duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ondervond, op zijn achttiende jaar.
4.1.3.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op de datum in geding, 23 juni 2017, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen (stappenplan). Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met de aanvullende rapporten van 8 januari 2019 en 21 maart 2019 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende is onderbouwd waarom het ontwikkelen van arbeidsvermogen in het geval van appellante niet is uitgesloten en welke behandelmogelijkheden er voor appellante op dit punt ten tijde in geding bestonden. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden onderschreven.
4.5.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 2 augustus 2018 overwogen dat de diagnose MS vooralsnog niet door de behandelaars is gesteld. Tijdens de zitting van de Raad is gebleken dat ook nu (nog) geen MS bij appellante is vastgesteld en dat appellante in dit kader nog verschillende onderzoeken moet ondergaan. Uitgaande van de medische situatie op de datum in geding, is het enkele bestaan van een vermoeden van MS onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante. Nu er geen aanleiding is voor twijfel aan dit standpunt van het Uwv, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.6.
Het beroep op het arrest Korošec (arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) slaagt niet. Appellante heeft voldoende ruimte gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat arbeidsvermogen bij haar duurzaam ontbreekt. Appellante heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt door verscheidene stukken van haar behandelaars in te dienen die relevante informatie over haar medische toestand bevatten. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien aan het standpunt van het Uwv. De door appellante ingebrachte informatie is door de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk bij hun beoordeling betrokken, zodat deze door de rechter kan worden getoetst, Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een dergelijke situatie een medisch deskundige te benoemen.
4.7.
Uit 4.4, 4.5 en 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel bestaat er geen grond om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en M.L. Noort en
C.M. Georgiades als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) A.L.K. Dagmar