ECLI:NL:CRVB:2021:1338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en toerekenbaarheid in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een ambtenaar bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, was in hoger beroep gegaan tegen de beslissing van de rechtbank die zijn beroep tegen een disciplinaire straf van ontslag ongegrond had verklaard. De appellant had zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, waaronder het niet melden van een hennepkwekerij op zijn perceel en het onderhouden van verboden contacten met een gedetineerde. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de gronden van de appellant in voldoende mate had behandeld en gemotiveerd verworpen. De appellant had in hoger beroep nieuwe medische gegevens overgelegd, maar deze gaven geen inzicht in zijn psychische gesteldheid ten tijde van de verweten gedragingen. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het plichtsverzuim hem niet kon worden toegerekend. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan ambtenaren worden gesteld op het gebied van betrouwbaarheid en integriteit, vooral in functies binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen.