ECLI:NL:CRVB:2021:1325
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2014 met lichamelijke en psychische klachten kampt. Appellante had een WGA-uitkering ontvangen, maar verzocht om herbeoordeling van haar situatie, stellende dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat er op de datum in geding, 8 maart 2018, nog geen sprake was van duurzame arbeidsongeschiktheid, ondanks de klachten van appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd hadden dat appellante op de datum in geding niet als duurzaam volledig arbeidsongeschikt kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat de inschatting van de verzekeringsarts over de herstelkansen van appellante op de datum in geding gebaseerd moest zijn op de feiten en omstandigheden die toen bekend waren. De omstandigheid dat een optionele behandeling later niet is gestart, doet niets af aan de eerdere verwachtingen van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.