ECLI:NL:CRVB:2021:1324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over terugvordering Wajong-uitkering en vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 2000 een Wajong-uitkering ontvangt, heeft in 2016 als zelfstandige gewerkt en ontving een voorschot op zijn uitkering. Het Uwv heeft later een terugvordering ingesteld van de Wajong-uitkering over 2016, omdat appellant volgens het Uwv geen recht had op het ontvangen bedrag. Appellant heeft aangevoerd dat hij door toezeggingen van een medewerkster van het Uwv in de veronderstelling verkeerde dat hij zonder consequenties kon bijverdienen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de informatie die appellant heeft ontvangen niet van invloed kon zijn op zijn inkomsten in 2016 en dat het Uwv verplicht is om teveel betaalde uitkeringen terug te vorderen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel is afgewezen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door de toezeggingen van het Uwv in een onredelijke positie is gebracht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.