ECLI:NL:CRVB:2021:1322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na eerdere afwijzing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 8 juni 2012 ziek meldde met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had op 1 mei 2014 geweigerd appellant een uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Dit besluit was gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant op 25 juni 2015 ongegrond verklaard, waarop geen hoger beroep is ingesteld.
In 2017 meldde appellant dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd, maar het Uwv oordeelde dat zijn fysieke beperkingen niet waren toegenomen en dat zijn psychische klachten een nieuwe ziekteoorzaak vormden. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de psychische klachten niet uit dezelfde oorzaak voortkwamen als de eerder vastgestelde fysieke beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad heeft deze niet gevolgd. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen toegenomen beperkingen zijn vastgesteld die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.