ECLI:NL:CRVB:2021:1320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn WGA-loonaanvullingsuitkering door het Uwv per 1 oktober 2018. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 69,43%. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen reden is om de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt in twijfel te trekken. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag liggen, geschikt zijn voor appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant op de datum in geding medicatie gebruikte die zijn rijvaardigheid zou beïnvloeden. Ook de stelling van appellant dat hij vanwege een alcoholprobleem niet in staat is om een voertuig te besturen, wordt door de Raad verworpen, omdat de beschikbare medische gegevens hier geen aanknopingspunt voor bieden. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.