ECLI:NL:CRVB:2021:1313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
21/908 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zijn beroep bij de rechtbank heeft ingetrokken op 4 september 2020. Dit betekent dat de rechtbank geen oordeel heeft kunnen geven over het inhoudelijke geschil tussen verzoeker en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet meer bijdraagt aan de beoordeling.

De voorzieningenrechter heeft verder geconcludeerd dat hij onbevoegd is om te oordelen over het verzoek tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Ook is het verzoek om de Svb een boete op te leggen afgewezen, omdat de Awb deze mogelijkheid niet biedt. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van verzoeker afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen dat de intrekking van het beroep na het verstrijken van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats via beeldbellen, waarbij verzoeker niet aanwezig was, maar de Svb vertegenwoordigd werd door twee advocaten.

Uitspraak

21/908 ZVW, 21/909 ZVW-VV
Datum uitspraak: 29 april 2021
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2021, 20/1668 (aangevallen uitspraak), op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 12 februari 2021 en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
Zitting heeft: H.J. de Mooij
Griffier: M.E. van Donk
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden door middel van beeldbellen. Verzoeker is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.C. Rooijers en mr. R. Slagt.
BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
  • verklaart zich onbevoegd om van de verzoeken als omschreven onder 3 kennis te nemen;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval deze situatie zich voordoet en ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. Verzoeker heeft onder meer verzocht de rechtbank te veroordelen tot vergoeding van schade en de Svb een boete op te leggen. Op grond van artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 1:1, derde lid, van de Awb kan de rechtbank in haar rechtsprekende taak niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Op grond van artikel 8:88 van de Awb kan de bestuursrechter een bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van schade. Hieruit volgt dat de voorzieningenrechter van de Raad niet bevoegd is een oordeel te geven over het verzoek tot vergoeding van schade voor zover het de rechtbank betreft. Vergelijk de uitspraak van 7 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1408. De Awb biedt evenmin de mogelijkheid de Svb een boete op te leggen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van de Raad onbevoegd is van het verzoek om de Svb een boete op te leggen kennis te nemen.
4.1. De voorzieningenrechter beantwoordt de vraag of verzoeker het beroep bij de rechtbank heeft ingetrokken bevestigend. Verzoeker heeft het beroep bij brief van 4 september 2020 ingetrokken. Daar komt bij dat een bevoegdelijk gedane intrekking van een beroep na het verstrijken van de beroepstermijn niet meer ongedaan kan worden gemaakt.
4.2. Dit betekent dat de rechtbank terecht geen oordeel heeft gegeven over het inhoudelijke geschil tussen verzoeker en de Svb. De voorzieningenrechter komt hierdoor evenmin toe aan wat verzoeker in hoger beroep hierover heeft aangevoerd.
5. Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet worden afgewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzieningenrechter
(getekend) M.E. van Donk (getekend) H.J. de Mooij