In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zijn beroep bij de rechtbank heeft ingetrokken op 4 september 2020. Dit betekent dat de rechtbank geen oordeel heeft kunnen geven over het inhoudelijke geschil tussen verzoeker en de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet meer bijdraagt aan de beoordeling.
De voorzieningenrechter heeft verder geconcludeerd dat hij onbevoegd is om te oordelen over het verzoek tot schadevergoeding, aangezien de rechtbank niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt. Ook is het verzoek om de Svb een boete op te leggen afgewezen, omdat de Awb deze mogelijkheid niet biedt. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van verzoeker afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen dat de intrekking van het beroep na het verstrijken van de beroepstermijn niet ongedaan kan worden gemaakt. De mondelinge behandeling vond plaats via beeldbellen, waarbij verzoeker niet aanwezig was, maar de Svb vertegenwoordigd werd door twee advocaten.